Valery Van Gorp
De vergadering wordt geopend te 14.00 uur. De heer Provinciegriffier is aanwezig.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer LEMMENS verwijst naar het klimaatplan van de provincie: Met het Plan Vandaag schrijft de provincie zich in op een klimaatbeleid voor de lange termijn. Het vertrekt vanuit onze eigen grondgebonden bevoegdheden. Er worden acties uitgerold binnen de organisatie én op het provinciale grondgebied. Het Plan ligt geheel in de lijn van het bestuursakkoord om onder meer een ondersteunende rol te willen opnemen naar de lokale besturen. Het Plan streeft ernaar om aan te sluiten bij de drie doelstellingen die het Burgemeestersconvenant tegen 2030 vooruitschuift. Daarbij gaan we uit van onze eigen werking en geïnspireerd door het provinciale SDG-verhaal. Het Plan werd mee geschreven door diverse experten. De departementen denken los van elkaar over klimaatdoelstellingen na. Een duurzaam plan vereist ook beleidscoherentie. We hebben hier al ervaring mee vanuit de programma’s die we binnen ons gebiedsgericht beleid ontwikkelen. We 'verknopen' de begrotingsbespreking dit jaar daarom bewust met het ‘Plan Vandaag’ om duidelijk te maken dat klimaat ook de komende decennia een duidelijke verankering zal moeten krijgen in de meerjarenplanning en begrotingen van de komende jaren. Beleidsmatig hoopt hij dat deze kruisbestuiving niet alleen tot een sterk programma leidt, maar zich ook vertaalt in een duurzame winst voor de verdere uitrol en verankering van de SDG’s binnen de werking van de provinciale diensten. Zodat ze een standvastig frame vormen waarbinnen het canvas van ‘Plan Vandaag’ stevig opgespannen kan worden. Op deze manier kunnen we, als provincie met het hoogste aantal inwoners, de grootste economische activiteit en aldus hoogste klimaatimpact van alle Vlaamse provincies, een duidelijk traject uittekenen. Binnen dat traject lopen 7 paden waarover meer dan 200 acties verspreid zijn. Eerst en vooral wil de provincie Antwerpen zijn voorbeeldrol als klimaatneutrale en –veilige organisatie maximaal invullen. Dit door minder energieverbruik en het afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Dit provinciehuis symboliseert dit streven. Ook in onze andere bouwprojecten speelt energiezuinigheid een belangrijke rol, niet in het minst bij de bouw van nieuwe schoolinfrastructuur. Daarbij kunnen we ook steunen op de groeiende expertise van kamp C in duurzaam en circulair bouwen. Deze circulariteit wordt ook verder uitgediept in het aankoopbeleid van de provincie, waarbij we ook een duurzame aankopengids ook naar de lokale besturen uitrollen. Ten tweede willen er ervoor zorgen dat het klimaatbewustzijn bij iederéén groeit. Intern wordt er werk gemaakt van een beslissingsboom als klimaattoets voor zowel deputatie als management. Extern zetten we met heel diverse projecten hierop in. We ondersteunen de lokale besturen bij de opmaak van hun lokale klimaat- en energieplannen. Via MOS werken de Regionale Landschappen samen met lokale besturen en scholen aan groene speelplaatsen. Maar ook toerisme en vrijetijd spelen hierin een rol door bijvoorbeeld klimaatbewustzijn via de provinciale groendomeinen te stimuleren en lokale fietsvakanties langs iconische fietsroutes te ontwikkelen. Ten derde: We versterken de open ruimte als klimaatbuffer. Ten vierde: Onze stads- en dorpskernen zijn klimaatneutraal en klimaatveilig. Het beleidsplan Ruimte omschrijft hoe de juiste functie op de juiste plaats in een kern zorgt voor een goede verweving en bereikbaarheid. Een kwalitatieve combinatie van wonen, werken, voorzieningen en ontharding creëert ook plaats voor groen en water. Het project Bruggenbeemd in Herentals is een goed voorbeeld hiervan en we willen dit als een goed voorbeeld verder ontwikkelen. Ook binnen veerkrachtige dorpen komen klimaat- en energiegerelateerde thema’s aan bod. Daarnaast denken we samen met de lokale besturen na over een duurzaam kerkenbeleid. Een vijfde pad focust zich op energie: onze energie is maximaal lokaal en hernieuwbaar. We stimuleren de energieproductie uit wind, zon, bodem en water, met het principe ‘de juiste installatie op de juiste plaats’. Ons vergunningenbeleid neemt haar rol op met een kwalitatieve afhandeling van omgevingsvergunningen voor hernieuwbare energie-installaties. En zo komen we bij het zesde pad: Onze mobiliteit is gezond met minder CO2-uitstoot. Tot slot streven we naar een klimaatneutrale en klimaatveilige economie. Dit zijn de zeven paden, waarbij hij slechts een greep in de meer dan 200 acties heeft gedaan. In de loop van de begrotingspresentaties maken we ook nog de link naar het klimaatactieplan. Tot slot bedankt de heer Lemmens de medewerkers die hebben meegeholpen aan de opmaak van het meerjarenplan en de beleidsnota 2022.
We werken aan de uitbouw van een kwalitatief en klimaatbestendig groenblauwnetwerk. We willen 150 hectare extra bos tegen 2024 aanplanten waarbij monotone (naaldboom)bossen naar diverse loofboombossen omgevormd worden. Daarnaast krijgt ook de aanleg en het herstel van natte natuur, klimaatbestendige inrichting van valleigebieden, beekherstelprojecten veel aandacht. Voor de lokale besturen gaan we verder met de uitrol van het Ruimtekompas.
We willen evolueren naar 50 % klimaatbewuste verplaatsingen. De fiets hoort hierbij. Daarom blijven we inzetten op de aanleg van fietsostrades en een autoluwe fietsroute. Voor bedrijven maken we in het teken van een milieuvriendelijk woon-werkverkeer mobiscans op en bieden we begeleiding bij de aanvraag van subsidies bij het Pendelfonds. Als organisatie maken we een bedrijfsvervoerplan op. Dit omvat de elektrificatie van ons wagenpark en het aanbod van leasefietsren aan onze medewerkers.
We bekijken hoe bedrijventerreinen kunnen onthard, vergroend, klimaatbestendig gemaakt kunnen worden. We willen samen met bedrijven en lokale besturen minstens drie warmtenetten opzetten. Er wordt verder werk gemaakt van een visie op het locatiebeleid van het detailhandelsaanbod in combinatie met het herstructureren van bestaande winkelzones. Gerelateerd aan duurzaam, economisch rendement binnen de landbouwsector wordt onderzoek gedaan naar klimaatbestendige voedergewassen. En gezien water en drinkwater voor deze sector onmisbaar goud is, is het LIFE-project ACLIMA over aanpassing aan de dalende waterbeschikbaarheid opgestart. Kamp C pioniert met de ontwikkeling van een nieuw circulaire bedrijfsgebouw '‘t Centrum'.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer CALUWÉ verwijst naar de toelichting in de Verenigde raadscommissie. Hij presenteer hierbij een aantal slides. Er is een duidelijk evenwicht voorzien in de meerjarenplanning zoals dit ook werd verwoord in de financiële nota. Er is zoals vorig jaar ook een impact van de coronacrisis. Het gaat dan onder meer over gemiste ontvangsten bij APB's en EVAP's en de gerelateerde vzw’s doordat activiteiten of evenementen niet konden doorgaan. Het gaat bijvoorbeeld over de opleidingen Campus Vesta of Tomorrowland in De Schorre. Ook de provinciale buitendiensten ondergingen hetzelfde lot. Hij presenteert vervolgens zowel de verschillende categoriëen van ontvangsten als de verschillende uitgaven waarbij voor wat dit laatste betreft, het personeel de grootste hap neemt. Ook de geplande investeringen komen aan bod (fietspaden, waterlopen, scholen, dorpenbeleid, enz.). Ook hij bedankt de medewerkers die geholpen hebben aan de opmaak van het budget en de meerjarenplanning.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Mevrouw COLSON zegt dat zij had gehoopt om de raadsleden terug fysiek te mogen begroeten bij de budgetbesprekingen. Daar beslist het virus evenwel anders over. Zij begint haar toelichting alvast met een positieve noot door te verwijzen naar een liedjestekst van Henk Westbroek: Zolang je alles met een glimlach kunt bekijken, zijn de meeste dingen leuker. Leuker dan ze lijken. Ze bedankt de administratie voor de opmaak van de begroting én voor de digitale ondersteuning. Zij verwijst naar de toespraak van gedeputeerde Lemmens waarbij benadrukt werd hoe belangrijk het (klimaat)Plan vandaag is en hoe sterk dit is verweven met de budgetopmaak. Eens te meer heeft de provincie het verschil gemaakt. In de aanhoudende coronapandemie speelt de provincie duidelijk de goede rol. Zo stelt de provincie nog steeds het Provinciaal Vormingscentrum Malle ter beschikking als vaccinatiecentrum. Zo blijven we als provincie nog steeds ons steentje bijdragen in de strijd tegen het virus. Een goede rol blijft voor de provincie nog steeds weggelegd in de aanleg van fietsostrades of bij ondersteuning van gemeentes bij het aanleggen van het bovenlokaal fietsroutenetwerk. Zo gaan we voor een echte modal shift. Met de dienst integraal waterbeleid zal er het komende jaar weer heel wat ruimte voor water worden gecreëerd. Er zal gestart worden met de aanleg van vijf overstromingsgebieden. De provinciale groen- en recreatiedomeinen hebben opnieuw hun rol met verve vervuld. Elk domein met zijn eigen klemtonen en met respect voor de eigenheid van de locatie, of met de actievere recreatie of net door centraal stellen van natuurbeleving. De uitdaging voor de toekomst blijft het promoten van het laagdrempelig, duurzaam en bovenlokaal vrijetijdsaanbod. Dit kan alleen indien we, aldus mevrouw Colson, blijven investeren, of met eigen middelen of nog verder inzetten op succesvolle samenwerkingen met externe partners. Als provincie moeten we er ook voor zorgen dat onze gebouwen en domeinen voor iedereen toegankelijk zijn. Vandaag was voorlopig alvast de laatste keer dat zij als fractievoorzitter mocht starten met de tussenkomsten. Zij geeft graag de fakkel door aan collega Nathalie Cuylaerts. Zij wenst haar alvast veel succes.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Mevrouw WECKHUYSEN zegt dat ze tevreden is dat dit voorstel van MJP wat een weerspiegeling is van het CD&V- programma en het bestuursakkoord. Ze zegt dat Vlaanderen de relevantie van de provincie als bestuursniveau heeft erkend. Haar fractie vindt het belangrijk dat de provincie in deze turbulente tijden zelf financieel gezond blijft en niet bij hogere overheden moet aankloppen voor extra geld. Maar ook niet bij de burgers door een belastingsverhoging. Met de middelen waarover de provincie kan beschikken ligt er een evenwichtig voorstel van MJP aan de raad voor. Nu moeten we het beleid verder uitrollen. De gekende corona-actualiteit noopt soms tot aanpassing van de accenten. Het is positief dat dit bestuur op een goed doordachte manier voldoende budgetten blijft inzetten voor flankerend onderwijs, arbeidsmarkt- en economisch beleid. De economie herleeft, er is veel werk aan de winkel. De vraag stelt zich welke rol we opnemen als overheid. Door de coronacrisis scheren de grondstofprijzen hoge toppen. Er is veel werk op de markt, de wachttijden lopen op. We mogen niet in de val trappen om daaraan zomaar toe geven. We moeten kijken of we bepaalde projecten zelf kunnen uitstellen waar het kan om ze betaalbaar te houden. Ze verwijst naar de provincieraad van november waar volgens haar een ambitieus provinciaal klimaatplan werd goedgekeurd. We zien de vertaling ervan in budget en in het MJP. We verwachten veel van het stimuleren van innovatieve technieken in de landbouw. Haar fractie benadrukt nog eens het belang van korte keten. Ze verwijst ook naar de voortrekkersrol van Kamp C. Ook voor het dorpenbeleid is voor onze provincie een zeer belangrijke taak weggelegd, want voor dit soort maatwerk op niveau van gehuchten en kleinere dorpen zijn wij als intermediair bestuursniveau het best geplaatst. Zonder de provincie voelen onze lokale besturen zich in deze materie vaak in de steek gelaten. De inzet van vrijwilligers krijgt in hun aanpak een centrale plaats dankzij de inzet op participatie en co-creatie. Dat lukt alleen wanneer je dicht genoeg bij de burger staat. De effecten van het plattelandsbeleid zijn nu reeds in verschillende dorpen zichtbaar, maar het is belangrijk snel in meer dorpen aan de slag te gaan. Mevrouw Weckhuysen beëindigt haar toelichting door te stellen dat de CD&V-fractie tevreden is dat in dit voorstel van MJP met de beperkte budgettaire middelen waarover dit bestuursniveau kan beschikken, toch de ambities van haar fractie en het bestuursakkoord worden waargemaakt.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer VALKENIERS citeert bij zijn inleiding een oud-Griekse uitspraak van Socrates: 'Ik weet dat ik niets weet’. Het is zijn basisstelling bij de bespreking van het voorliggend budget. Hij verwijst naar de goedkeuring ervan: volgens hem niet meer dan een (wat hij noemt) een kort goedkeurend doordrukje van hun opmerkingen van vorig jaar. Hij verwijst naar de gemiste ontvangsten die aantonen dat het koffiedik kijken is wat de toekomst brengt: vorig jaar minontvangsten van 6,4 miljoen EUR, dit jaar een schatting van de helft hiervan. Voorlopig blijft dus ondanks serieuze afnames, het voorziene beschikbaar budgettair resultaat jaarlijks gelijk aan of groter dan nul. En ook de autofinancieringsmarge zou einde 2025 gelijk aan of groter dan nul zijn. Net zoals de voorbije jaren is en blijft het structurele zwakke punt dat de provincie voor bijna tweederde van de inkomsten afhangt van de hogere overheden: de EU en Vlaanderen. Die inkomsten zijn wel essentieel voor het uitvoeren van het voorziene beleid. Een beleid waar terecht veel nadruk gelegd wordt op het nieuw klimaatplan dat hier tijdens de vorige provincieraad uitvoerig besproken werd. Belangrijk hierbij is dat een klimaatplan niet los kan gezien worden van een evenwicht tussen economie en ecologie. Voor zijn fractie is het ook belangrijk dat alle alternatieven bestudeerd worden met een open geest. Essentieel is dat de vervuiler, groot of klein, betaalt. Dat geldt voor de 3M’s van deze wereld, maar ook voor wie op onze groen en recreatie domeinen niet te sensibiliseren is rond afval en sluikstort. De heer Valkeniers besteedt aandacht aan het onderwijs. Nergens anders dan in het onderwijs, kan de oneliner van Socrates ‘te weten dat men niets weet’ aanleiding geven tot de erkenning van de noodzaak tot levenslang leren. Samen met de inzet op duaal leren en duaal lesgeven met het volwassenen onderwijs moet het levenslang leren een attitude worden. Een attitude uitgedragen door en gepromoot door de provincie. Hij verwijst naar het provinciaal fietsbeleid. Opnieuw zal daar in het komende jaar zo een 17,5 miljoen EUR geïnvesteerd of gesubsidieerd worden in fietsostrades en het aanpassen van lokale wegen tot vlotte en veilige fietsverbindingen. Vlot en veilig, een noodzaak en een goede zaak ware het niet dat het gedrag van een minderheid van fietsers ronduit gevaarlijk is. Gevaarlijk voor henzelf, voor de voetgangers én voor het autoverkeer. Soms lijkt het wel dat ze totaal geen weet hebben of willen hebben van de wegcode. Misschien moet de provincie samen met de vele investeringen en communicatie rond het fietsbeleid ook eens een campagne uitwerken om fietsers ook op hun verantwoordelijkheid te wijzen. De heer Valkeniers sluit zijn toelichting af met, wat hij omschrijft als het belangrijkste werkmiddel van de provincie, het personeel. Hij besteedt ook aandacht aan het telewerk. Belangrijke blijver maar hopelijk niet als een verplichting ten gevolge van een aanhoudende pandemie. Dit kan beter in samenspraak met de individuele werknemers zodat het voor beide partijen (werkgever en werknemer) een reële meerwaarde betekent.
Hij benadrukt de rol van zijn fractie namelijk het in vraag stellen van de onwetendheden in het voorliggend MJP. Om die reden zal zijn fractie zich onthouden. Tot slot gaat zijn dank uit naar de provinciegriffier en zijn team van medewerkers om onder de geschetste omstandigheden een degelijk werkstuk af te leveren.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer VANDENDRIESSCHE verwijst in zijn inleiding naar de coronacrisis. Zowel vorig jaar als dit jaar had dit een grote impact op iedereen. We leefden in bubbels en we lachten met de memes over de 37ste coronagolf. Spreker verwijst ook naar een andere crisis die volgens hem acuut is: de problematiek van de langdurige afwezigheden op het werk. In die groep is er een stijgende impact van arbeidsongeschiktheid door mentale problemen en burn-outs. De reeds hallucinante cijfers blijven stijgen, waardoor hij tijdens deze budgetbesprekingen ook een lans wil breken om die problematiek in onze provincie grondiger op te volgen. Dat kan op twee niveaus: eerst en vooral het eigen, provinciale bestuursniveau en vervolgens de situatie in de hele provincie. Is er een personeelsbeleid om daar proactief en remediërend mee om te gaan? En hoe kunnen we als bestuur ons flankerend arbeidsmarktenbeleid beter inzetten? Hij denkt hierbij ook aan de zorgsector. De lopende projecten zijn de basispijlers van het budget. De heer Vandendriessche zoomt in op: het klimaatplan en het beleidsplan ruimte. Wat het klimaatplan betreft benadrukt hij dat een centrale, sturende focus ontbreekt. In alle actieplannen die werden voorgesteld ontbreekt het bindmiddel waarvan onze inwoners zonder verpinken zouden kunnen zeggen dat dat nu de typische stempel van de provincie draagt. Waarvoor staat de provincie als het over klimaat gaat? Om die vraag te beantwoorden gaat het over keuzes en prioriteiten, niet over een opsomming van lopende projecten. Het gaat dan over leiderschap. Daarnaast is er het lopende traject van het Beleidsplan Ruimte, waarmee de provincie Antwerpen nog steeds enkele stappen verder staat dan de Vlaamse overheid. Maar we appreciëren de beslissing die in de vorige legislatuur genomen werd om niet op Vlaanderen te wachten en zelf enkele krijtlijnen uit te stippelen. Zo zijn we inmiddels bij de derde fase aanbeland, het voorontwerp, waarin ook tot eind november het advies van de gemeentebesturen werd gevraagd. En net als in het Klimaatplan zien we ook in het Beleidsplan Ruimte dezelfde koudwatervrees: de provincie durft geen normering voorop te stellen, maar wil op de eerste plaats behouden wat is. Men vertrekt van de actuele eigenheid van een plek, van de feitelijke ruimtelijke context zonder duidelijke keuzes op te leggen. Hij citeert de Romeinse senator Cato (en zijn methode): 'En voorts ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden'. Dit past hij toe op zijn jaarlijkse vraag om de provinciebelasting voor alleenstaanden te herzien. Dit gebeurt al in de provincie West-Vlaanderen. Hij eindigt zijn betoog met de toekomstige deputatiewisseling , waarna maar één CD&V-gedeputeerde overblijft. De CD&V dreigt binnen de deputatie quantité négligeable te worden. Hij is benieuwd naar de houding van mevrouw Helsen.
De situatie roept in het kader van deze budgetbesprekingen alvast de vraag op of we niet veel strikter en bewuster rekening moeten houden met mogelijke nieuwe financiële gevolgen van de coronacrisis. Inmiddels beschikken we over de ervaring uit het verleden en hebben we de kennis van de huidige crisis én van het feit dat het coronavirus dan toch nog niet verslagen is? Zou in dergelijke omstandigheden niet elke nuchtere en voorzichtige boekhouder oproepen om de mogelijke financiële gevolgen van nieuwe coronagolven goed in te calculeren? De vraag stellen is ze beantwoorden, maar in deze going concern begroting lijkt die voorzorgsmaatregel niet of onvoldoende ingebouwd te zijn.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer ANCIAUX verwijst naar de coronapandemie. Dat de coronapandemie ons weer ging liggen hebben had niemand kunnen voorspellen. Ons dagelijks leven en ook, weliswaar beperkter, een stuk de werking van de provincie werd op zijn kop gezet. Bij de toelichting in de verenigde raadscommissie werd er door gedeputeerde Caluwé terecht aangestipt dat we meer dan vroeger werken binnen het initieel meerjarenplan. De gedeputeerde stelt terecht dat door de hoge inflatie er meer dan waarschijnlijk te beperkte budgetten voorzien zijn. Alvast zeer fair dat de gedeputeerde dit nu al zegt dat er een onderraming van de uitgaven in de voorliggende aanpassing van het meerjarenplan staat. Gedeputeerde Caluwé kondigde ook al aan dat de nieuwe aanpassing MJP die in juni 2022 aan de provincieraad zal voorgelegd worden zeker zo interessant zal zijn dan de huidige aanpassing. We kijken er dan ook reikhalzend naar uit. Ook gedeputeerde Lemmens sprak over de grote uitdaging betreffende het beheersen van de personeelskosten omwille van de onverwacht extra indexeringen. Het idee om de eindejaarstoelage te ruilen voor een leasefietsen onderschrijft zijn fractie. Het sluit aan bij de profilering van de provincie als fietsprovincie. De investeringen in nieuwe fietsostrades krijgt de steun van zijn fractie. De investeringen in onze diverse provinciale groen- en recreatiedomeinen zitten goed. In de diverse APB’s wordt goed werk geleverd. Natuurlijk is ook de verscherpte aandacht voor klimaat, leefmilieu, waterbeheersing, energie en innovatie toe te juichen. Het provinciaal onderwijs blijft een van de paradepaardjes waar de deputatie graag mee uitpakt. Er zijn wel enkele pijnpunten die dringend ingrijpen noodzakelijk maken. Zijn fractie vraagt zich af in hoeverre er met de voorliggende budgettaire verdeling voldoende rekening gehouden wordt met de vragen, noden en verzuchtingen van de inwoners van onze provincie. Zijn fractie is ervan overtuigd dat de goede wil aanwezig is, maar dat het toch beter kan. De heer Anciaux zegt dat hij en collega Bakelants de werking van de provincie de voorbije jaren goed heeft leren kennen en waarderen. Ook al staat de afschaffing van de provincies in hun partijprogramma (we zijn in deze zeker niet de enige) toch weten we dat onze provinciale organisatie een goed draaiend geheel is waarvan we de werking zeer waarderen. Algemeen kunnen we stellen dat de deputatie een vrij goed financieel document heeft opgemaakt en dat de aanpassingen die aan het meerjarenplan zijn doorgevoerd geen echte verrassingen inhouden. Zoals we de vorige jaren al stelden vindt de Open Vld fractie het belastingluik niet goed. Langs inkomstenzijde ligt de financiering van het geheel te veel in de algemene provinciebelasting en de belasting op bedrijfsruimten. Beide belastingreglementen kan hij en zijn collega niet ondersteunen. Ze blijven ijveren voor aanpassingen. Hij wil ook de gouverneur danken voor haar 'vurige' openingsrede van vrijdag. Tot slot zegt hij nog een dankjewel aan alle medewerkers die meewerkten aan de opmaak van de aanpassing meerjarenplanning en de vastlegging van de kredieten voor volgend jaar.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Mevrouw TALHAOUI zegt dat het halverwege de legislatuur tijd is om de balans van de afgelopen drie op te maken. Ze verwijst naar de impact van de coronapandemie en hoe we in dit gremium hiermee hebben leren mee omgaan digitale en hybride vergaderingen, thuis- en telewerk voor de provinciale medewerkers en raadsleden, innoverende en creatieve oplossingen in de schoot van de verschillende bedrijfseenheden. Het is de logica der dingen dat de provincie in deze omstandigheden een tandje heeft moeten bijsteken en zijn (financiële) verantwoordelijkheid opnieuw heeft moeten opnemen ten aanzien van medewerkers, APB’s, EVAP’s en het publiek. COVID-19 is niet de enige boosdoener die onze gezondheid en ons welbevinden op de proef stellen. Er zijn nog dossiers die ons sociaal en economisch weefsel zwaar onder druk zetten. Het gaat over de grote bedrijven die nieuwe of vernieuwde omgevingsvergunningen nodig hebben. Zij verwijst naar het dossier Umicore en de overschreden loodwaarden in het bloed van kinderen uit de buurt. Mevrouw Talhaoui denkt aan 3M, PFOS, PFAS en de gevaren voor de gezondheid en leefomgeving. Ze heeft vragen bij een eeuwigdurende vergunning voor eeuwigdurende chemicaliën. Zij verwijst naar het stikstofarrest: waar in het debat bevindt zich de provincie en de deputatie? De provincie, en haar proefbedrijven zoals de Hooibeekhoeve en het Pluimveebedrijf, zouden hun voortrekkersrol hierin nog meer in de verf kunnen zetten en het voorbeeld kunnen geven in het vergunningenbeleid. Als de deputatie het meent met de SDG’s dan mag de Klimaattop van Glasgow en de door België ondertekende slotverklaring de volgende jaren geen dode letter blijven in het provinciaal beleid. Waar het mangelt is volgens mevrouw Talhaoui de wil om ook sturend op te treden. De deputatie lijkt een haast panische schrik te hebben ontwikkeld voor alles wat maar neigt naar handhaving. Dit is niet terechte en selectief. Want boetes in fiscaliteit, GAS-boetes in parken en domeinen, tuchtmaatregelen bij medewerkers en in het eigen onderwijs: ze komen met regelmaat voor. Maar als het erom gaat de samenleving ook wat meer richting te geven in de gewenste en duurzame richting, dan is het toch vooral sensibilisering wat de klok slaat. Haar fractie vindt dit een gemiste kans. Als actieve trekker van wat grootschaliger initiatieven zou de provincie een significante impact kunnen hebben. De fietsostrades en de vroegere groepsaankopen in zonnepanelen zijn een goed voorbeeld van hoe een overheid, door zelf de actie aan te trekken, anderen aanzet tot gewijzigd gedrag. Ook vandaag liggen de kansen daar voor het grijpen. Als er de politieke wil zou zijn. Gelukkig is er volgens mevrouw Talhaoui ook goed nieuws te melden. De vraag tot erkenning van het Geopark aan de Scheldedelta als UNESCO-erfgoed kan op de goedkeuring van haar fractie rekenen. Ze stelt dat we hier trouwens een troefkaart hebben voor een succesvolle erkenning: België is de volgende vier jaar lid van het UNESCO-comité ter bescherming van Erfgoed. Wat ook goed is voor de uitstraling van de provincie zijn de instellingen zoals PIME, Warande en het Suske en Wiske Kindermuseum. Ook in volle pandemie weten deze en andere provinciale instituten publiek te trekken en burgers te charmeren. Mevrouw Talhaoui verwijst naar de nog zeer hoge werkloosheidscijfers van de provincie. Haar fractie vindt dat de inwoners ook wel wat bijzondere steun kunnen gebruiken. Zij verwijst naar het flankerend arbeidsmarktbeleid. Het creëren van innovatiecentra als instrument tot arbeidsbemiddeling mag dan wel goed klinken, maar the proof of the pudding is in the eating. Het provinciebestuur doet er goed aan daar zelf het voorbeeld te geven. Ze verwijst ook naar de problematiek van gendergelijkheid en het aanpakken van het glazen plafond. Graag niet de zoveelste sensibilisering, wel concrete, meetbare acties. Tot slot bedankt ook zij namens haar fractie de griffier en het team van medewerkers van de diverse departementen voor het tot stand brengen van deze begroting.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer SOHIER bedankt in zijn inleiding de medewerkers die hebben meegewerkt aan de voorbereiding van het MJP. Hij zegt dat hij aan de hand van de sterktes, zwaktes, opportuniteiten en bedreigingen de begroting zal bekijken. Wat bedreigt ons? De toekomst van de provincie na 2024, de financiën, de onrechtvaardigheid van de belastingen als een vast bedrag ongeacht iemand zijn inkomen en de onbekendheid van de bevolking waarvoor de provincie staat. Er wordt door allerlei instanties en personen een zeer negatief beeld gecreëerd rond het innen van belastingen, zodat zelfs het rechtmatig en op een verantwoorde wijze invorderen als iets verkeerds wordt aanzien. Een andere reden is volgens hem dat de provincies enkel voor bedrijven en besturen nog aan dienstverlening lijken te doen. Hij verwijst hierbij ondermeer naar de samenwerking van de provincie met de steden Antwerpen en Turnhout en de VDAB zoals werd voorgesteld in de provincieraad van november. Die hele nieuwe terminologie heeft vandaag geleid tot meer flexibiliteit voor werknemers, zowel in uren als in contracten, in lagere lonen en inkomens, en dit tot onder de armoedegrens zelfs. Dat is nu recent ook aan het licht gekomen in de e-commerce. Het gevolg is de uitbuiting van werknemers in die sector tot het uiterste wordt opgedreven. Zelfs zwartwerk en kinderarbeid zijn volgens hem wijdverspreid aanwezig. De heer Sohier zegt dat qua energie en klimaat er heel wat werk op de plank ligt. Hij zegt dat hij dikwijls ging helpen in de overstroomde gebieden waar mensen alles verloren door de overstromingsramp van half juli. Zij moeten in veel gevallen van nul herbeginnen. Maar eerst moeten ze de koude winter doorkomen zonder dat hun huizen comfortabel hersteld konden worden wegens tal van redenen. Het creëren van overstromingsgebieden en het plaats geven aan water, is zeer belangrijk om zulke rampen te proberen te voorkomen. Wat heeft dat te maken met democratisch debat? Op het klimaatplan na hebben we het voorbije werkjaar weinig inhoudelijk gedebatteerd. Daar zit corona natuurlijk voor iets tussen. Het online vergaderen is niet zo handig, maar het is volgens hem niet alleen de coronapandemie. Als vertegenwoordigers van onze kiezers brengen we hier onze bekommernissen naar voor en willen we daar antwoorden op. Misschien moeten we nadenken, als we na 2024 nog relevant willen zijn als provincie bij de bevolking, om een debat op te starten bijvoorbeeld in de verenigd raadscommissies, over de noodzaak van provinciale structuren dicht bij de bevolking. Hij eindigt zijn toespraak met een korte verwijzing naar het afscheidswoord van de vorige griffier en diens warm pleidooi voor het behoud van de provincie als intermediair bestuur.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer LEMMENS zegt dat het dit jaar is zoals de vorige jaren: de twee meerderheidsfracties geven bloemen aan de deputatie en dan komt de oppositie. Hij bedankt mevrouw Colson voor haar positieve woorden. Ze heeft terecht vermeld dat de begroting een sterk plan is waarbij in moeilijke tijden toch nog aandacht is voor investeringen. De deputatie wil ook in deze moeilijke tijden blijven investeren, ondanks de opmerking dat er geen leiderschap of visie zou zijn over klimaataanpak of op vlak van economie. De investeringen bewijzen het tegendeel. Ook mevrouw Weckhuysen bedankt hij voor haar opmerkingen en lovende woorden aan het adres van de deputatie. De deputatie heeft inderdaad de juiste beleidsbeslissingen genomen zonder belastingsverhoging. De aandacht voor de korte keten is zo een voorbeeld ervan. Het klimaatplan wordt door beiden als positief bekeken. Hij vond het goed dat mevrouw Colson zegt dat als je met de glimlach de dingen zegt, dat al beter overkomt. De burgers blij maken: dat doen wij en dit in tegenstelling met wat de heer Sohier beweert namelijk dat de burger niet weet waarvoor de provincie staat. De talrijke positieve reacties die de provincie kreeg voor de werking van zijn provinciale domeinen tijdens deze coronaperiode is een voorbeeld hiervan. Wij willen dingen doen op het terrein: dit is voor het klimaatplan zo, maar ook voor vele andere beleidsrealisaties. Aan de heer Valkeniers zegt hij dat inderdaad de inkomsten onzeker kunnen zijn. De dag dat een begroting wordt gestemd kunnen ze al niet meer actueel zijn. Het belang van onderwijs en duaal leren; daar zet de provincie verder op in. We willen fiere mensen afleveren die later hun man/vrouw kunnen staan in de bedrijfswereld. Hij apprecieert zijn steun voor de zomerscholen en het fietsbeleid. Wat dit laatste betreft: hoffelijkheid is het belangrijkste dat we voor elkaar moeten hebben en niet de tegenstellingen verscherpen. Misschien moeten we inderdaad opnieuw hierover communiceren. Wat het telewerken van het personeel betreft: hier moeten we ons aan de regels houden, maar dat belet niet dat de leidinggevende afspraken kan maken in nauw overleg met zijn medewerkers. Aan de heer Vandendriessche zegt hij dat de begroting inderdaad de dag na de stemming al achterhaald kan zijn. Wat de problematiek van de arbeidsongeschiktheid betreft zegt hij dat mevrouw Helsen daar wel iets over zal zeggen. Op vlak van het klimaatplan verschillen we inderdaad van mening, maar wij tonen hier wel leiderschap. Wij doen de dingen op het terrein met 200 projecten. Het beleidsplan Ruimte is inderdaad een stap voorwaarts. En tot slot, wat het zal worden met drie gedeputeerden van zijn partij en één CD&V? Hij is ervan overtuigd dat de goede verstandhouding ook dan zal blijven. Aan de heer Anciaux zegt hij dat terecht de toenemende inflatie een probleem is, dat is voor alle overheden in het land. Dat de APB's goed werk leveren, is terecht. Wij hebben de traditie om veel verantwoordelijkheden te geven aan onze autonome provinciebedrijven. Dat werkt op het terrein. Wat het lerarentekort betreft, kijkt hij uit naar de vragen van collega Bakelants. De belastingproblematiek zal collega Caluwé behandelen. Wij proberen goed om te gaan met de verzuchtingen van de burgers. Hij bedankt ook voor de lovende woorden over het fietsbeleid. Aan mevrouw Talhoui zegt hij dat het afleveren van vergunningen aan onder meer grote bedrijven, decretaal geregeld is. Bovendien zijn ze helemaal niet eeuwigdurend. De POVC (experten en medewerkers) doet trouwens fantastisch werk. Hij begrijpt niet waar de kritiek inzake handhavingsbeleid, GAS-boetes, tuchtzaken en dergelijk vandaan komt. De groepsaankopen zijn volgens hem niet meer een taak voor het provinciaal niveau. Wat het leiderschap betreft is ons leiderschap dat we de dingen op het terrein doen. Aan de heer Sohier die vertrekt vanuit een SWOT-analyse, zegt hij dat we weten dat er vragen zijn over de toekomst van de provincie en de bedreigingen van de beleidsstructuur. Ondertussen werken we wel op het terrein op een goede manier verder met de grondgebonden materies. Dat de bedrijven in de watten worden gelegd vindt hij goed. Bedrijven zijn immers nodig voor de tewerkstelling en het loon van de mensen. Dit wordt wel eens vergeten. We kijken natuurlijk ook naar een evenwicht tussen economie en ecologie en volksgezondheid. Wat het democratisch niveau betreft van de debatten, dat is inderdaad moeilijk in deze coronatijd met hybride vergaderingen. De heer CALUWÉ zegt hij zal op antwoorden op de vragen rond de belastingen wanneer die vragen worden gesteld. De VOORZITTER schorst de vergadering voor een korte pauze: van 15.51 uur tot 16.00 uur. Daarna wordt de vergadering hervat.
Wat de heer Valkeniers zegt over de onzekerheid inzake inkomsten is niet helemaal waar: er is een relatieve zekerheid zowel naar inkomsten als naar uitgaven omdat de meesten ervan niet conjunctuurgevoelig zijn. Er zijn natuurlijk risico's bijvoorbeeld de impact van de opcentiemen: als Vlaanderen daar iets wil van af doen heeft dit voor ons en de gemeenten een impact en veel minder effect voor Vlaanderen zelf. Onze belastingbasis is relatief zeker. We moeten natuurlijk eerlijk zijn: de inflatiecijfers zijn na de opmaak in oktober toegenomen. Dit zal in 2022 moeten worden aangepakt, maar hij is er gerust in.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer LEMMENS geeft een toelichting bij zijn beleidsdomeinen. Rond mobiliteit zijn er investeringen voorzien in verschillende projecten in 2022. De aanleg van die fietssnelwegen nemen een belangrijke plek in om de burgers te verleiden tot de fiets waarmee we de klimaatdoelstellingen willen halen. Ook de bermen van die fietsostrades dragen bij tot klimaatadaptatie. De fietsbarometer is in uitbouw. Het steunpunt fiets zorgt voor de communicatie en we sensibiliseren het eigen provinciepersoneel tot duurzame verplaatsingen. In het kader van de fietsbarometer delen we onze expertise met de andere provincies en we zien de fietsers toenemen. Het mobiliteitspunt is een aanspreekpunt voor bedrijven en we voeren zelf een voorbeeldfunctie met het bedrijfsvervoerplan waar het fietsleaseplan deel van uitmaakt. We nemen de lead om gemeenten samen te brengen in de drie vervoersregio's Antwerpen, Mechelen en Kempen en trachten het goederentransport te vergroenen. In het kader van verkeersveiligheid worden inzichten gedeeld met de gemeenten en helpt de dienst om een plan uit te voeren. Dit doen we in samenwerking met partners, waaronder de gouverneur. Op de F11 tussen Deurne en Boechout ligt een fietspad van 4,5 meter breed waar we fier op zijn. Dat is de toekomst. Vergunningen zijn een belangrijk instrument om aandacht te schenken aan ruimte en water. We werken aan de kennisopbouw van het personeel in de groeiende complexiteit. De heer Lemmens is fier op de diensten die, onder meer door 4 bijkomende adviseurs, de kwaliteit van de dienstverlening verzorgt. Het beleidsplan ruimte provincie Antwerpen past binnen het klimaatplan. Het bepaalt waar welke functies kunnen worden ingepland. Hier komen we later nog op terug. Ook met de energielandschappen proberen we naar een CO2-neutrale samenleving te werken. Op vlak van erfgoed worden publieke en private eigenaars ondersteund in hun beheer van erfgoed. De monumentenwacht doet inspecties en schrijft rapporten. Er is de opening van het gloednieuw archeologisch depot dat voldoet aan de strengste normen. Naast bewaring kijken we naar de ontsluiting via opendeurdagen. De provincies zijn wettelijk verplicht subsidies uit te betalen aan de erkende erediensten en de georganiseerde vrijzinnigheid. Op dat vlak is het afwachten wat de impact zal zijn van het nieuwe decreet. In de kathedraal van Antwerpen worden de klokken gerestaureerd en in functie van de klimaatdoelstellingen wordt de stookinstallatie vernieuwd. In de kathedraal in Mechelen wordt de brand- en inbraakbeveiliging vernieuwd en krijgen de daken een groot onderhoud en werken we verder aan de interieurrestauratie. In het aartsbisschoppelijk paleis in Mechelen worden de ramen en buitengevels gerestaureerd en wordt ook de stookinstallatie vernieuwd. Tot slot wordt de toren en de westgevel van de Christus' Geboortekerk gerestaureerd. 0,7 % van het budget wordt besteed aan projecten binnen het mondiaal beleid. Dat gaat over bosherstel en bescherming van diversiteit. Ook worden klaslokalen ingericht en wordt er geïnvesteerd in de regioprojecten. In het onderwijs bouwen we verder op de visienota die uitgaat van 3 speerpunten die meteen ook de kapstok blijven voor investeringen: De eerste prioriteit gaat over de kernopdracht lesgeven. Er zijn projecten die de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen: Ook rond digitaal leren worden de scholen pedagogisch ondersteund. We doen de digisprong, edusprong, hier krijgen we middelen voor, ook voor CVO Vitant. Er gebeuren investeringen in schoolgebouwen en daar is telkens aandacht voor de ventilatie. De tweede prioriteit is een intensieve samenwerking met de bedrijfswereld. Dit uit zich in een studie-aanbod dat afgestemd is op de arbeidsmarkt, nieuwe opleidingen die opgestart worden op vraag van de sectoren. De link wordt versterkt in duaal lesgeven dat ingang zal vinden op elke school in het secundair onderwijs. De klimaatactie wordt in het onderwijs gestimuleerd via milieu-educatie.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer VALKENIERS zegt dat het al een hele tijd stil is rond de regiovorming. Het is van februari geleden dat we het erover hadden in de provincieraad. Geen nieuws is goed nieuws? Wat is de stand van zaken van dit dossier en hoe zal dit verder evolueren? Wat is de interferentie met de provincies?
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer VANDENDRIESSCHE zegt dat het gaat over de democratische werking van de provincieraad. Raadsleden mogen niet vragen naar intenties. Wat is daar de reden van? Daarnaast is er geen debat mogelijk bij mondelinge vragen. Spreker stelt voor om dit open te trekken door één bijkomende vraag mogelijk te maken, want op deze manier gaan de details verloren. Ten slotte stelt de heer Vandendriessche voor om een vragenuur te organiseren bij elke provincieraad. Op die manier kan er over varia-punten gedebatteerd worden. Eventueel kunnen ook inwoners van de provincie Antwerpen betrokken worden. Op die manier kunnen we het democratisch gegeven versterken en de provincieraad dichter bij de burger brengen. De heer LEMMENS heeft niets meer gehoord van de regiovorming. Er zijn geen gesprekken geweest of gepland. Hij heeft begrepen dat de focus ligt op het creëren van draagvlak bij de burgemeesters. Er zou bij de VVSG een labo opgericht worden waar goede praktijken rond samenwerking gedeeld worden. Na een luisterronde bij de burgemeesters lijkt het draagvlak onvoldoende groot. Daarom worden de grote knopen pas na 2024 doorgehakt. Spreker twijfelt of de vervanging van de 5 provincies door 17 regio's goedkoper zal worden. De heer Lemmens dankt de heer Vandendriessche voor zijn voorstellen. Als bestuurder is het leuker als er weinig vragen zijn, maar het is beter voor de democratie. Hij vraagt zich af of het huidige reglement een rem is op het debat. Elke maand is er de mogelijkheid om te interpelleren, maar de mogelijkheid om te debatteren ligt in de keuze tussen mondelinge vraag en interpellatie. De thema's die behandeld worden in de provincieraad moeten wel relevant zijn, binnen de bevoegdheid van de provinciaal niveau. Als de perceptie leeft dat er te weinig mogelijkheid is tot debat, moet het debat gevoerd worden in het vast bureau. Spreker is het oneens met de mogelijkheid om naar intenties te peilen. Tijd en discretie zijn belangrijk bij standpuntbepaling. In moeilijke, complexe dossiers moet de deputatie discreet kunnen zijn. Dat is geen beletsel om achteraf verantwoording af te leggen. De VOORZITTER beaamt dat hij open staat voor een debat in het vast bureau. Hij stelt voor om dit te bekijken met alle fractievoorzitters. De heer VANDENDRIESSCHE bedankt voor de reacties van gedeputeerde Lemmens en de voorzitter. Het gaat in concreto over mondelinge vragen in verband met vergunningen. Mevrouw VERHAERT onderschrijft de vragen van collega Vandendriessche: niet mogen vragen naar intenties is een rem op het debat. Zij stelt voor dat de deputatie in moeilijke dossiers antwoordt dat zij niet kan antwoorden. Daarnaast stipt ze aan dat het vreemd is dat raadsleden uitgeschreven teksten moeten bezorgen. De heer VALKENIERS voert aan dat uitgeschreven teksten indienen niet nodig is in het federaal parlement, enkel een titel. Daardoor krijg je soms een antwoord dat volledig naast de kwestie is. De VOORZITTER zegt dat in het vast bureau ter voorbereiding van deze besprekingen werd afgesproken om uitgeschreven vragen te bezorgen. Op die vergadering waren alle fractievoorzitters aanwezig. De vergadering wordt geschorst om 17.20 uur.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer SCHOOFS was verrast toen hij op de provincieraadscommissie Economie vernam dat de inning van de provinciebelastingen niet digitaal gebeurt. Dat is jammer omdat er digitale platformen bestaan. Zo moeten alle ondernemingen de telewerkverplichting digitaal invullen. Als alle overheden samen de digitale stap nemen, zal de drempel verlagen. Hij meent dat de digitale mogelijkheden te weinig benut worden. Kan er in 2023 ingezet worden op het innen van de belastingen op digitale wijze, als stap in de opbouw van een klimaatneutrale provincie?
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer VANDENDRIESSCHE dient een amendement in op het reglement voor de algemene provinciebelasting. Er staat in dat reglement een onrechtvaardigheid tussen een 'gezin' dat bestaat uit een alleenstaande persoon en een gezin met 2 of meer personen. Elk adres krijgt hetzelfde forfaitair bedrag aangerekend. Hij stelt voor om een aangepast bedrag voor alleenstaanden in te voeren.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer ANCIAUX onderschrijft de tussenkomst van de heer Vandendriessche om voor alleenstaanden en éénoudergezinnen een aangepast belastingtarief in te voeren. De provinciebelasting moet aangerekend worden per volwassen inwoner en niet per domicilie. Vorig jaar diende de fractie van spreker al een amendement in deze zin in, maar er wijzigde toen niets. Herhaling kan een voortschrijdend inzicht bevorderen. We blijven hameren op dezelfde nagel ten dienste van de alleenstaanden.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
De heer ANCIAUX betreurt de provinciebelasting op de bedrijven, met name dat er voor kleine zelfstandigen in bijberoep zonder bedrijfsoppervlakte geen vrijstelling voorzien wordt. Waarom weigert de provincie om deze eenvoudige aanpassing voor mensen met bijberoep zonder bedrijfsoppervlakte door te voeren?
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Mevrouw BAKELANTS hekelt de hoge kosten voor de verzending van de aanslagbiljetten van de provinciebelasting. Deze bedroegen in 2020 636.225 EUR. Dit bedrag kan verminderd worden door in te zetten op verdere digitalisering. eBox is een beveiligde elektronische brievenbus waar de burger overheidsdocumenten digitaal kan ontvangen, bewaren en beheren. De provincie kan enkel aanslagbiljetten verzenden naar belastingplichtigen die hun eBox geactiveerd hebben. eBox is nog te weinig bekend bij de burger. Anderzijds zijn er burgers die hun eBox onbewust geactiveerd hebben in het kader van hun vaccinatie. Die zien hun aanslagbiljet niet binnenkomen en dat resulteert in een lagere inningsgraad. Spreekster pleit voor een informatiecampagne zodat meer belastingplichtigen hun eBox activeren.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Mevrouw TALHAOUI zegt dat onder meer door corona, burgers alternatieve betalingswijzen hebben leren kennen. Digitaal betalen wordt zo een evidentie. De provincie wil de digitale weg versterken voor heel wat activiteit. Kan dat ook voor de inning van belastingen? De heer CALUWÉ antwoordt eerst op de vraag over de nieuwe betaalmethoden. Hier krijgen we inderdaad sporadisch een vraag over. In het verleden is dit al gevraagd aan de dienstverlener en bleek de kostprijs te hoog. Misschien kunnen we dit in de toekomst wel meer aanbieden. De eBox is volop in het nieuws omdat sommige burgers deze onbewust hebben geactiveerd en onbewust allerlei overheidsdocumenten digitaal ontvangen. De provincie zou liefst alle aanslagbiljetten digitaal opsturen, maar dat kan enkel wanneer de burger dit geactiveerd heeft. Aan de andere kant zorgt de eBox voor meer niet-betalingen en meer rappels dan de gewone postzending. Hopelijk wordt dit meer gebruikt door de brede aandacht en verdwijnen e-mails niet in spam. De opmerking rond de eBox voor bedrijven is terecht. Wanneer we starten met de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen, zal er meer gebruik van gemaakt worden. De discussie rond de forfaitaire belasting voor gezinnen is een discussie die al 9 jaar gevoerd wordt. De administratie waarschuwt telkens voor voorzichtigheid omdat er mogelijk een schending is van het gelijkheidsbeginsel. Vroeger was er een tarief voor alleenstaanden, nu is er nog één tarief voor de gezinnen. Daardoor hebben we de tarieven toen kunnen verlagen. Anders zijn er ook meer werkingskosten en dus ook lagere belastinginkomsten. Er is wel de correctie dat mensen met een laag inkomen een belastingvrijstelling krijgen. De heer Caluwé is blij dat hij opgevolgd wordt door de heer De Haes en niet door de heer Vandendriessche, want een verlies van een halvering van het belastingtarief voor alleenstaanden wordt niet gedekt door de index. Welk tarief zou nodig zijn om 4 miljoen EUR gemiste inkomsten op te vangen? De heer VALKENIERS heeft begrip voor het ingediende amendement, maar de fractie zal zich onthouden omdat het voorstel spreekt over gezinnen bestaande uit 1 persoon. Het zou logischer zijn: gezinnen bestaande uit 1 verdiener. Mevrouw TALHAOUI zegt dat ze het amendement zal ondersteunen.
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Afgekeurd met 10 stemmen ja, bij 20 stemmen nee en bij 5 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 3 december 2021
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/9 | Amendement op algemene provinciebelasting. Reglement 2022, ingediend door de heer Diederik Vandendriessche.
|
Net zoals bij de vorige budgetbespreking zouden we vanuit de Groen-fractie een amendement willen indienen bij het belastingreglement voor de algemene provinciebelasting (APB). Er bestaat namelijk een potentiële onrechtvaardigheid tussen een ‘gezin’ dat bestaat uit een alleenstaande persoon en gezinnen met 2 of meer personen. Elk postadres krijgt eenzelfde forfaitair bedrag aangerekend, los van het feit of er een groot gezin met tweeverdieners woont of een alleenstaande. Een dergelijke anomalie zouden we kunnen schrappen via een aangepast bedrag voor alleenstaanden, bijvoorbeeld de helft van het huidige forfaitaire bedrag. Die werkwijze wordt bijvoorbeeld in het belastingreglement van West-Vlaanderen toegepast.
De inkomsten van de eigen provinciebelasting vertonen overigens een jaarlijkse toename van 2 procent, zo lezen we in de beleidsrapporten. Dit zou een financieel uitgangspunt kunnen zijn voor een dergelijke wijziging. Het juridische argument dat grotere gezinnen niet noodzakelijk méér gebruik maken van de provinciale infrastructuur en daardoor dus niet méér zouden moeten betalen, kan bovendien a contrario worden gelezen: de kans is groot dat een eenpersoonsgezin minder gebruik maakt van de provinciale infrastructuur en daardoor dus in aanmerking komt voor een vermindering.
Het amendement bij agendapunt 4.6 luidt dan als volgt (de cursieve tekst is nieuw):
Artikel 3:
Het bedrag wordt bepaald op 40 EUR. De belasting wordt bepaald op 20 euro voor de gezinnen die bestaan uit één persoon en op 40 euro voor de gezinnen die bestaan uit twee of meer personen.
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 10
totaal aantal tegenstanders: 20
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 5
Met als gevolg: Afgekeurd met 10 stemmen ja, bij 20 stemmen nee en bij 5 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Hugo
Van Bueren,
Ilse
Van Dienderen,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Tobias
Daneels,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Fauzaya
Talhaoui,
Ilse
Van Dienderen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert
Tegenstanders
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
Cottenie
Christl,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Jan
De Haes,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Lili
Stevens,
Hugo
Van Bueren,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Onthoudingen, blanco of ongeldig
FRANCOIS
Catherine,
Jan
Claessen,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Bruno
Valkeniers
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 20 stemmen ja, bij 8 stemmen nee en bij 7 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 3 december 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/6 | Algemene provinciebelasting. Reglement 2022. Goedkeuring.
|
Besluit goedgekeurd in de raad van 3 december 2021
De artikelen 41, 162 en 170 van de gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994 en de artikelen 42, 43 §2, 15°, 144 en 180 van het provinciedecreet van 9 december 2005.
Artikel 16 van de gewone wet van 9 augustus 1980, houdende de hervorming van de instellingen, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1982.
De wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfdocumenten.
Het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister.
Het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen.
SDG 16. Vrede, veiligheid en sterke publieke diensten
SDG-subdoelstelling 16.3. De rechtsregels bevorderen op nationaal en internationaal niveau en gelijke toegang tot het rechtssysteem voor iedereen garanderen.
SDG 10. Ongelijkheid verminderen
SDG-subdoelstelling 10.4. Beleid voeren dat geleidelijk tot een grotere gelijkheid leidt, in het bijzonder inzake fiscaliteit, lonen en sociale bescherming.
SDG 13. Klimaatactie
SDG-subdoelstelling 13.2. Maatregelen inzake klimaatverandering integreren in nationale beleidslijnen, strategieën en planning.
Voor het behoud van het evenwicht van het provinciaal budget wordt voor 2022 een algemene provinciebelasting ingevoerd.
Een belasting is budgettair noodzakelijk met als doel de uitgaven van de provincie in het algemeen te dekken, zowel de verplichte als de facultatieve.
De belasting is eenvoudig te controleren en de heffing van de belasting kan op een efficiënte wijze geschieden met een hoge rentabiliteit gelet op de geringe administratieve kosten verbonden aan de vestiging en de invordering.
De belasting beoogt een bijdrage van burgers in de algemene bestuurlijke uitgaven van de provincie gelet op het feit dat burgers op democratische wijze kunnen gebruik maken van de provinciale dienstverlening en infrastructuur.
Het weerhouden van diverse categorieën zou de efficiëntie en effectiviteit van de vestiging van de belasting nadelig beïnvloeden, gelet op de noodzaak van controle en opvolging.
De belasting is van die aard dat zij binnen de draagkracht ligt van elke belastingplichtige.
Het belastingtarief wordt jaarlijks aangepast aan de indexevolutie. Het tarief voor 2022 bedraagt 40 EUR, de voorgaande jaren bedroeg het tarief 40 EUR (2021), 39 EUR (2020), 38 EUR (2019), 38 EUR (2018), 37 EUR (2017), 36 EUR (2016), 36 EUR (2015), etc.
Een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt nagestreefd waarbij extra aandacht wordt geschonken aan de zwakste categorieën in de maatschappij.
Een belastingvrijstelling voor de gezinnen die genieten van verhoogde verzekeringstegemoetkoming in de gezondheidszorg alsook voor de gezinnen die genieten van het recht op maatschappelijke integratie, wordt verantwoord door het feit dat deze reeds een tegemoetkoming genieten op basis van een onderzoek dat werd uitgevoerd door de daartoe wettelijk bevoegde instanties.
Het is eveneens verantwoord om een belastingvrijstelling in te voeren voor de gezinnen die, als gevolg van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters, op 1 januari van het aanslagjaar, enkel een verplicht referentieadres zonder feitelijke vestiging op het provinciaal grondgebied hebben en daardoor praktisch geen gebruik kunnen maken van de provinciale dienstverlening.
De deputatie keurde dit verslag goed in zitting van 10 november 2021.
BESLUIT:
Artikel 1:
Voor het aanslagjaar 2022 wordt door de provincie Antwerpen een algemene provinciebelasting geheven.
De belasting wordt gevorderd van elk gezin dat op het grondgebied van de provincie Antwerpen een hoofdverblijf ter beschikking heeft op 1 januari 2022.
Artikel 2:
Als "gezin" wordt beschouwd voor de toepassing van onderhavige belasting: hetzij een persoon die alleen leeft, hetzij twee of meer personen die, al dan niet verwant, gewoonlijk in één en dezelfde woning of woongelegenheid verblijven en er samenwonen.
De belasting wordt gevestigd op naam van de referentiepersoon van het gezin.
Artikel 3:
Het bedrag wordt bepaald op 40 EUR. De belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het aanslagjaar. De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht.
De inschrijving in het bevolkingsbestand van de gemeente waar het gezin staat ingeschreven, bepaalt de toestand op 1 januari van het aanslagjaar van de hoofdverblijfplaats, de referentiepersoon en de samenstelling van het gezin.
Een wijziging van de hoofdverblijfplaats, de referentiepersoon en/of de samenstelling van het gezin in de loop van het aanslagjaar, heeft geen invloed op de belastingplicht en geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering of teruggave.
Artikel 4:
Het gezin geniet een belastingvrijstelling als het gezin het bewijs levert dat de referentiepersoon van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar:
1° hetzij geniet van het recht op verhoogde verzekeringstegemoetkoming op basis van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
2° hetzij enkel een referentieadres op het provinciegrondgebied heeft op basis van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister;
3° hetzij geniet van het recht op maatschappelijke integratie op basis van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
De belastingvrijstelling wordt slechts verleend, voor zover daartoe een schriftelijke aanvraag toekomt bij de dienst fiscaliteit van de provincie Antwerpen, op het adres Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen of per e-mail op het e-mailadres belastingen@provincieantwerpen.be en dit, op straffe van verval, binnen de drie maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
Op het moment dat een aanvraag tot vrijstelling wordt ingediend, moet bij deze aanvraag een attest vanwege het ziekenfonds, een attest vanwege de stad/ gemeente of een attest vanwege het OCMW op naam van de referentiepersoon worden gevoegd.
Dit attest moet bewijzen dat het recht op verhoogde verzekeringstegemoetkoming respectievelijk het hebben van enkel een referentieadres binnen de provincie dan wel het recht op maatschappelijke integratie gold op 1 januari van het aanslagjaar.
Een aanvraag tot vrijstelling mag gebeuren door (een kopie van) het ontvangen aanslagbiljet samen met een dergelijk attest terug in te dienen bij de dienst fiscaliteit van de provincie Antwerpen.
Artikel 5:
De aanslagbiljetten worden onder gesloten omslag aan de belastingschuldigen verzonden.
Wanneer de persoon op wiens naam de aanslag inzake algemene provinciebelasting wordt gevestigd, echter instemde met de elektronische uitwisseling door het activeren van de eBox van de Federale Overheid (ingesteld door de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox), wordt elk aanslagbiljet inzake de algemene provinciebelasting elektronisch aan deze persoon aangeboden. Een aanslagbiljet inzake de algemene provinciebelasting wordt op geen enkele andere wijze elektronisch aangeboden dan via de eBox.
De aanbieding van een aanslagbiljet via de eBox geldt als rechtsgeldige kennisgeving van dit aanslagbiljet en brengt dezelfde rechtsgevolgen tot stand als de verzending ervan in gesloten omslag.
De elektronische aanbieding van elk aanslagbiljet inzake de algemene provinciebelasting wordt beëindigd wanneer de in het tweede lid vermelde persoon (i) overlijdt, of (ii) de instemming met de elektronische uitwisseling via de eBox intrekt door het deactiveren van de eBox. Vanaf de beëindiging wordt een eerstvolgend aanslagbiljet in gesloten omslag toegezonden.
Artikel 6:
Een bezwaar moet schriftelijk worden ingediend bij de deputatie van de provincie Antwerpen, Belastingbezwaren, Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen, ondertekend en gemotiveerd zijn.
De termijn om op straffe van verval een bezwaarschrift in te dienen, bedraagt drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
Een bezwaar mag ook worden ingediend per e-mail. Het bezwaarschrift dient op het e-mailadres belastingen@provincieantwerpen.be toe te komen, binnen de termijn in het tweede lid bepaald.
Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger het vraagt in het bezwaarschrift, wordt de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger uitgenodigd op een hoorzitting.
De gegevens van elk bezwaar die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 20
totaal aantal tegenstanders: 8
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 7
Met als gevolg: Goedgekeurd met 20 stemmen ja, bij 8 stemmen nee en bij 7 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Hugo
Van Bueren,
Ilse
Van Dienderen,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
Cottenie
Christl,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Jan
De Haes,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Lili
Stevens,
Hugo
Van Bueren,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Tobias
Daneels,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Ilse
Van Dienderen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche
Onthoudingen, blanco of ongeldig
FRANCOIS
Catherine,
Jan
Claessen,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Inga
Verhaert
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 24 stemmen ja, bij 3 stemmen nee en bij 8 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 3 december 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/7 | Provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing. Reglement 2022. Goedkeuring.
|
De artikelen 41, 162 en 170 van de gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994 en de artikelen 42, 43 §2, 15°, 144 en 180 van het provinciedecreet van 9 december 2005.
Artikel 16 van de gewone wet van 9 augustus 1980, houdende de hervorming van de instellingen, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1982.
Artikel 464/1,1° van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Het decreet van 18 november 2016 houdende de vernieuwde taakstelling en gewijzigde financiering van de provincies.
Artikel 2.1.4.0.2 §1 en §3 van het decreet van 13 december 2003 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit.
SDG 16. Vrede, veiligheid en sterke publieke diensten
SDG-subdoelstelling 16.3. De rechtsregels bevorderen op nationaal en internationaal niveau en gelijke toegang tot het rechtssysteem voor iedereen garanderen
SDG 10. Ongelijkheid verminderen
SDG-subdoelstelling 10.4. Beleid voeren dat geleidelijk tot een grotere gelijkheid leidt, in het bijzonder inzake fiscaliteit, lonen en sociale bescherming
Op 31 december 2021 verstrijkt de heffingsduur van de provinciale belastingverordening inzake opcentiemen op de onroerende voorheffing, hernieuwd bij raadsbesluit van 4 december 2020.
Om het evenwicht van het provinciaal budget te handhaven is een hernieuwing van het belastingreglement noodzakelijk.
Het aantal opcentiemen op de onroerende voorheffing blijft ongewijzigd en in overeenstemming met het decreet van 18 november 2016 houdende de vernieuwde taakstelling en gewijzigde financiering van de provincies.
De deputatie keurde dit verslag goed in zitting van 10 november 2021.
BESLUIT:
Enig artikel:
Met ingang van 1 januari 2022 worden voor een termijn van één jaar, eindigend op 31 december 2022, ten behoeve van de provincie Antwerpen, honderd vijfenveertig komma drieëndertig (145,33) opcentiemen op de onroerende voorheffing geheven.
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 24
totaal aantal tegenstanders: 3
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 8
Met als gevolg: Goedgekeurd met 24 stemmen ja, bij 3 stemmen nee en bij 8 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Hugo
Van Bueren,
Ilse
Van Dienderen,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
Cottenie
Christl,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Hugo
Van Bueren,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Sohier
Rudy
Onthoudingen, blanco of ongeldig
FRANCOIS
Catherine,
Jan
Claessen,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Inga
Verhaert
Openbare behandeling van agendapunt
Aanwezigen bij agendapunt
Goedgekeurd met 20 stemmen ja, bij 3 stemmen nee en bij 12 onthoudingen
PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 3 december 2021 Verslag van de deputatie
|
Bevoegd deputatielid: Ludwig Caluwé Telefoon: 03 240 52 48
Agenda nr. 4/8 | Provinciebelasting op de bedrijven. Reglement 2022. Goedkeuring.
|
Artikelen 41, 162 en 170 van de gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994 en de artikelen 42, 43 §2, 15°, 144 en 180 van het provinciedecreet van 9 december 2005;
Artikel 16 van de gewone wet van 9 augustus 1980, houdende de hervorming van de instellingen, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1982.
Het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen.
SDG 16. Vrede, veiligheid en sterke publieke diensten
SDG-subdoelstelling 16.3. De rechtsregels bevorderen op nationaal en internationaal niveau en gelijke toegang tot het rechtssysteem voor iedereen garanderen
SDG 10. Ongelijkheid verminderen
SDG-subdoelstelling 10.4. Beleid voeren dat geleidelijk tot een grotere gelijkheid leidt, in het bijzonder inzake fiscaliteit, lonen en sociale bescherming
SDG 13. Klimaatactie
SDG-subdoelstelling 13.2. Maatregelen inzake klimaatverandering integreren in nationale beleidslijnen, strategieën en planning.
a) GELIJKHEIDSBEGINSEL EN FISCALE AUTONOMIE
De provincies hebben, krachtens artikel 170, §4 van de Grondwet, fiscale autonomie. De provincies kunnen in beginsel vrij kiezen waarop zij belastingen wensen te vestigen. Dit betekent dat de provincies de beleidsvrijheid hebben om bepaalde zaken of handelingen aan belasting te onderwerpen en andere zaken of handelingen niet te belasten. Deze beleidsvrijheid wordt enkel beperkt door wettelijke en grondwettelijke regels waaraan de provincies zich dienen te houden.
Artikel 172 van de grondwet bepaalt dat inzake belastingen geen voorrechten kunnen worden ingevoerd.
“Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoegd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoegd dan door een wet”
Artikel 172 van de grondwet is een loutere bevestiging van het gemeenrechtelijke gelijkheidsbeginsel in fiscale aangelegenheden. Het belastingreglement moet geen feitelijke fiscale gelijkheid teweegbrengen tussen burgers, maar moet op alle burgers die zich in een gelijke situatie bevinden, gelijk worden toegepast.
Artikel 172 van de grondwet verbiedt niet om specifieke belastingen in te voeren, welke slechts bepaalde personen i.v.m. hun activiteiten treffen, mits alle personen die zich in gelijke omstandigheden bevinden, gelijk worden aangeslagen. De grondwettelijke regels inzake de gelijkheid van de Belgen en de niet-discriminatie inzake fiscaliteit, verhinderen niet dat een verschillende financiële behandeling wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde categorieën van personen, voor zover daarvoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. Het al of niet aanwezig zijn van de redelijke verantwoording dient getoetst te worden aan het doel en de gevolgen van de ingestelde belasting en aan de redelijkheid van de verhouding tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
Het volstaat m.a.w. om te kunnen beslissen of het maken van categorieën objectief en redelijk is, dat in redelijkheid blijkt dat er een objectieve verantwoording bestaat of kan bestaan voor die categorieën. Wanneer een norm die een belasting invoert, belastingplichtigen beoogt met verschillende toestanden, moet hij die verscheidenheid noodzakelijkerwijze opvangen in vereenvoudigde categorieën en vereisen de voornoemde regels niet dat de norm de belasting aanpast naargelang van de eigenheid van elk geval.[1]
Het bestuur kan wel degelijk binnen haar beleid een bepaalde differentiatie maken zolang deze voldoende verantwoord en niet willekeurig is. Het gelijkheidsbeginsel heeft niet tot gevolg dat iedere belastingplichtige die een bepaalde belasting als onrechtvaardig ervaart deze zou kunnen aanvechten. Dit zou de beleidsvrijheid van het bestuur immers totaal uithollen.
Er dient opgemerkt te worden dat de rechterlijke macht zich niet mag uitspreken over de opportuniteit van de belastingreglementen, daar de fiscale wetgeving van openbare orde is.[2]
De toepassing van het gelijkheidsbeginsel kan bovendien slechts marginaal getoetst worden in het fiscaal recht. Het betreft een kennelijk overdreven last, een kennelijk onredelijk onderscheid en een kennelijke onevenredigheid tussen de aangewende middelen en het beoogde doel die kunnen worden gesanctioneerd. [3]
b) rechtspraak
1. Agrarische bedrijven
Het Hof van Cassatie en andere hoven en rechtbanken hebben reeds bij herhaling een oordeel kunnen vellen m.b.t. de differentiatie aangaande agrarische bedrijven t.a.v. provinciale of gemeentelijke vestigingsbelastingen.
In een arrest van 24.12.2013 stelde het hof van beroep te Gent :
“In redelijkheid moet worden onderzocht of een objectieve verantwoording voor het verlaagde tarief voor agrarische bedrijven bestaat. Er is schending van het gelijkheidsbeginsel wanneer is komen vast te staan dat de aangewende middelen niet in verhouding staan met het beoogde doel. Het onderscheid enerzijds tussen agrarische bedrijven die aan een ander tarief zijn onderworpen en anderzijds andere zelfstandigen en vennootschappen wordt verantwoord door het verschil in financiële draagkracht en de noodzaak om over grote oppervlakten te beschikken om economisch rendabel te zijn. In alle redelijkheid dient aangenomen dat de appellante als logistiek bedrijf een hoger rendement heeft dan een landbouwbedrijf. Anderzijds houdt de appellante zich niet bezig met de exploitatie van gronden zodat teneinde een evenwicht te bekomen het tarief bij landbouwbedrijven lager is.”
(Gent, 24 december 2013, LRB 2014, afd. 1, 80, Katoennatie / Provincie Oost-Vlaanderen)
In een arrest van het Hof van Cassatie van 16.6.2016 verwierp het Hof een voorziening (ingesteld door de belastingplichtige Katoennatie) tegen een arrest (niet-gepubliceerd) van het Hof van Beroep te Gent van 17.6.2014, waarbij het Hof te Gent de redelijke verantwoording van de differentiatie had verworpen.
Tegen dit arrest werd door belastingplichtige een cassatievoorziening ingesteld. Het Hof van Cassatie verwierp met arrest van 16.6.2016 de cassatiemiddelen en stelde o.m. :
“6. De appelrechters oordelen dat :
- het onderscheid tussen enerzijds agrarische bedrijven die aan een ander tarief zijn onderworpen en anderzijds andere zelfstandigen en vennootschappen wordt verantwoord door het verschil in financiële draagkracht en de noodzaak om over grote oppervlakten te beschikken om economisch rendabel te zijn ;
- in alle redelijkheid dient te worden aangenomen dat vennootschappen zoals de eiseres een hoger rendement hebben dan een landbouwbedrijf;
- deze motivering voor het onderscheid, in het licht van de doelstelling van de belasting, waarover in de preambule van het belastingreglement onder andere staat dat gestreefd wordt naar een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk over de belastingplichtigen, danig besloten ligt in de kenmerken van de gunstiger behandelde categorieën dat daarover geen informatie moest zijn opgenomen in het belastingreglement of in het wetgevend dossier.
Door aldus te oordelen dat het verschil in behandeling tussen de categorieën belastingplichtigen in het licht van de in de preambule van de belastingverordening uitgedrukte doelstelling van de belasting redelijk verantwoord is, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.”
(Cass., 16 juni 2016, www.cass.be, Katoennatie / Provincie Oost-Vlaanderen)
Het Hof van Cassatie verbrak in een arrest van 3.9.2015 een arrest van het hof van beroep te Gent van 25.9.2012 (Provincie Oost-Vlaanderen / Belgacom) met de volgende overweging :
“De rechter kan een belastingverordening die in een verminderd tarief voorziet voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen niet buiten toepassing laten omdat de overheid niet aantoont dat de verantwoording van de categorie van het verminderd tarief niet zou kunnen van toepassing zijn op een andere categorie van belastingplichtigen die onderworpen is aan het standaardtarief, maar moet onderzoeken of de belastingplichtige, die de strijdigheid van de tariefstructuur met het gelijkheidsbeginsel aanvoert, in concreto wordt gediscrimineerd door de toepassing van het standaardtarief omdat hij deel uitmaakt van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief kan eisen.”
Het hof van beroep te Gent had met zijn arrest van 25.9.2012 een schending van het gelijkheidsbeginsel weerhouden, omdat de Provincie niet aantoonde dat enkel agrarische bedrijven nood hadden aan een grotere oppervlakte om rendabel te zijn, zodat het, aldus het hof, kon worden aanvaard dat er geen objectieve en redelijke verantwoording bestond om enkel agrarische bedrijven een verminderd tarief te laten genieten. Het hof stelde :
“Met reden laat de geïntimeerde kennen dat het onderscheid tussen agrarische bedrijven en alle andere bedrijven niet in redelijkheid gerechtvaardigd wordt. Immers er zijn tal van andere bedrijven die nood hebben aan grotere oppervlakten en die nochtans niet kunnen genieten van de fiscale gunstmaatregel zoals voorzien voor agrarische bedrijven. De geïntimeerde toont op manifeste wijze aan dat de grondwettelijke principes van gelijkheid en niet discriminatie werden geschonden.”
(Gent, 25.9.2012, LRB, 2012, afd. 4, 51)
Deze zienswijze van het Gentse hof werd door het Hof van Cassatie NIET bijgetreden.
Het belasten van landbouwexploitatie op dezelfde wijze als de overige bedrijven zou kunnen leiden tot een niet meer te rechtvaardigen distorsies in de fiscale lasten ten nadele van landbouwbedrijven. Tot die slotsom kwam het Hof van Beroep te Gent in haar arrest van 2.10.2018.
(zie Gent, 2.10.2018, LRB, 2018, afl. 4, 35 – aanleggende partij was een partij die zonnepanelen had geplaatst – energieverwerking uit hernieuwbare bronnen)
Zeer recent oordeelde het Hof van Beroep te Gent m.b.t. het provinciaal belastingreglement Oost-Vlaanderen met arrest van 02.06.2020, aangaande de aangevoerde onwettigheid m.b.t. de verschillende behandeling van de categorie agrarische bedrijven t.a.v. de categorie fotovoltaïsche bedrijven, o.m. het volgende:
“In de overwegingen in de preambule van het provincieraadsbesluit staat (onder andere) :
Het is budgettair noodzakelijk een belasting te heffen die toelaat de uitgaven van de provincie in het algemeen te financieren (de verplichte en de facultatieve uitgaven).
...
Een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt nagestreefd over meer dan zeshonderdduizend belastingplichtigen.
…
De belastbare grondslag moet eenvoudig meetbaar en controleerbaar zijn en bestaat derhalve uit de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning (gezinnen) of de vestiging (bedrijven) zich bevindt en die door de belastingplichtige wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Het oppervlaktecriterium met een daaraan gekoppelde gedifferentieerde tariefstructuur laat op adequate wijze toe om bij benadering en in overeenstemming met het beginsel van de verdelende rechtvaardigheid, de belasting vast te stellen.
Het oppervlaktecriterium wordt als berekeningsbasis redelijk en objectief beschouwd ten einde de algemene provinciebelasting te berekenen.
De belasting beoogt belastingplichtigen met verschillende toestanden en die verscheidenheid noodzakelijkerwijs moet opgevangen worden in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor alle mogelijke soorten gezinnen en bedrijven (elk met hun eigen en meest uiteenlopende kenmerken) worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Verschillen in financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering.
…
Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openlucht recreatieve beroeps- en bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De tariefstructuur komt tegemoet aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van de financiële draagkracht daar voor deze categorieën van belastingplichtigen aangepaste tarieven te voorzien, die in overeenstemming kunnen worden beschouwd met hun financiële draagkracht.
…
Het is verder manifest dat het rendement van landbouwgronden per oppervlakte-eenheid normaal aanzienlijk lager ligt dan dergelijk rendement voor andere bedrijven, en dat landbouwbedrijven dienen te beschikken over grote oppervlakten. Het belasten van de landbouwexploitaties op dezelfde wijze als de overige bedrijven zou in dit kader leiden tot niet meer te rechtvaardigen distorsies in de fiscale lasten ten nadele van de landbouwbedrijven. Nogmaals moet gewezen worden op de noodzaak tot vereenvoudiging, wat het niet mogelijk maakt voor elk bedrijf concreet na te gaan wat de concrete noden zijn (wat nochtans de invalshoek is van de appellante), bvb. qua oppervlakte en in een daaraan aangepaste tarifering te voorzien. Wat de specifieke groep van landbouwbedrijven betreft, kan wel op eenvoudige wijze in een differentiatie worden voorzien ten opzichte van andere bedrijven, nu het beperkt rendement per oppervlakte-eenheid en de nood aan grote oppervlakten een normaal en algemeen gekend kenmerk is van deze groep bedrijven in vergelijking met andere bedrijven (zie ook verder nog).
…
De appellante kan ook niet gevolgd worden in haar stelling dat de financiële draagkracht van een belastingplichtige geen verantwoord criterium is van differentiatie qua omvang van de belasting. Dergelijke financiële draagkracht als criterium nemen is juist wel een verantwoord differentiatiecriterium en wordt algemeen in een geciviliseerde maatschappij beschouwd als rechtvaardig en moreel verantwoord.
…
Zoals de geïntimeerde terecht aanvoert, moet de appellante hoe dan ook aantonen dat ze door het betreffende belastingreglement gediscrimineerd wordt, in het bijzonder dat zij deel zou uitmaken van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief zou kunnen eisen (vgl. Cass. 3 september 2015, TFR 2016, nr. 494, 92, noot M. DE JONCKHEERE). Zoals vermeld, zijn de gronden of redenen waarom werd voorzien in een verminderd tarief voor agrarische- en openluchtrecreatieve bedrijven de volgende :
- agrarische bedrijven en openluchtrecreatieve bedrijven hebben, gelet op de eigenheid van hun activiteit, een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren ;
- agrarische bedrijven en openluchtrecratieve bedrijven hebben, in vergelijking tot andere categorieën van bedrijven, ook een lager rendement per vierkante meter.
Opdat appellante zich op een schending van het gelijkheidsbeginsel zou kunnen beroepen, moet zij dus aantonen dat : (i) ook zij een uitzonderlijke nood heeft aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen uitbaten, en (ii) dat ook zij, net zoals agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven, een lager rendement heeft per vierkante meter oppervlakte.
De appellante toont evenwel niet aan dat zij behoort tot een categorie die op deze gronden de toepassing van het verlaagd tarief zou kunnen eisen.”
(Gent, 2 juni 2020, inzake Solux Invest CVBA / Provincie Oost-Vlaanderen, onuitgegeven)
Ook het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde recentelijk ook op een vergelijkbare wijze:
“Het onderscheid dat gemaakt wordt voor landbouwbedrijven en tuinbedrijven in tarifering schend het gelijkheidsbeginsel niet omwille van de specifieke situatie waarin de sector zich bevind. De speciale regeling voor land- en tuinbouwondernemingen is objectief te verantwoorden gelet op het feit dat land- en tuinbouwondernemingen in het algemeen een grotere oppervlakte voor hun exploitatie nodig hebben. Deze sectoren bevinden zich hierdoor in een specifieke situatie. Vandaar dat deze bedrijven, om een algemeen en evenwichtige spreiding van de belastingdruk te bekomen, in functie van draagkracht, aan een lagere tariefstructuur worden onderworpen. Bijgevolg is dit onderscheid eveneens op een objectieve en redelijke wijze verantwoord in functie van het doel zodat het belastingreglement in aangaande evenmin in strijd is met de artikelen 10 en 11 grondwet”
…
In de aanhef van het belastingreglement wordt uitdrukkelijk verwezen naar: “Overwegende dat dit belastingreglement tot doel heeft het fiscaal beleid te vereenvoudigen en te rationaliseren om een algemeen en redelijke spreiding van de belastingdruk over gezinnen en bedrijven tot stand te brengen;
Overwegend dat gestreefd wordt naar een belasting waarbij de administratieve verplichtingen, inzonderheid wat betreft de belasting op de bedrijfsoppervlakten, door het absolute minimum wordt beperkt met vanzelfsprekend in achtneming van de vigerende wetgeving en waarbij de klantgerichte dossierbehandeling, gekoppeld aan de gelijke behandeling van alle belastingplichtige als speciaal aandachtspunt geldt; Overwegend dat geopteerd wordt voor een algemene grondslag waarbij gezinnen en bedrijven hun bijdrage ten behoeve van de gemeentelijke financiën leveren op basis van de beschikbare woon- en bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente; Overwegend dat voor alle bedrijven actief in de gemeente de aangewende noch voorbehouden kadastrale percelen worden aangerekend;
Overwegende dat de tarieven voor de land- en tuinbouw werden vastgesteld in functie van de specificiteit van de sector;
Gelet op de financiële toestand van de gemeente”
(Antwerpen, 27 april 2021, inzake Waterfront Schelle NV / Gemeente Schelle, onuitgegeven)
Het Hof van Beroep te Gent oordeelde in haar arrest van 12.01.2021 eveneens als volgt:
“Het is op grond van de verantwoording van het belastingreglement in redelijkheid en objectief verantwoord dat de belastingbijdrage van de belastingplichtigen met het oog op het financieren van de uitgaven van de provincie wordt berekend op basis van de oppervlakte, hetgeen een objectief criterium is. Het oppervlaktecriterium is ook een pertinent criterium, aangezien middels het oppervlaktecriterium rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit, en op die wijze van de financiële mogelijkheden van de belastingplichtigen.
…
Het feit dat in het belastingreglement voorzien is dat ook de tot gebruik voorbehouden oppervlakte in aanmerking wordt genomen voor de belastbare basis, houdt in dat aldus ook rekening gehouden wordt met de financiële draagkracht, waarvan de oppervlakte een in redelijkheid aanvaardbare indicatie is.
…
De rechtstreekse evenredigheid van de omzet met de beschikbare oppervlakte waarop de belastingplichtige zich beroept, geldt ook voor veel andere bedrijven. De aangepaste tariefstructuur voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven is echter niet gesteund op de vaststelling dat hun totale winstmarge enigszins evenredig is met de beschikbare oppervlakte. De belastingreglementen voorzien in een aparte tariefstructuur voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven omdat deze bedrijven in vergelijking met andere bedrijven, een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, en daardoor genoodzaakt zijn om over grotere oppervlakten te beschikken om economisch leefbaar (rendabel) te zijn. Zij zijn m.a.w. genoodzaakt om over grote oppervlakten te beschikken opdat hun activiteit “voldoende zou opleveren om voortgezet te kunnen worden”. Het feit dat de opbrengsten van de belastingplichtigen rechtstreeks zouden samenhangen met de oppervlakte die zij kan gebruiken is dan ook niet relevant. Daarmee toont zij immers niet aan dat zij (zoals agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven) slechts een lager rendement per oppervlakte-eenheid kan realiseren, noch dat het voor haar nodig is om over grotere oppervlakten te beschikken om een leefbare exploitatie te kunnen uitbaten. Het feit dat belastingplichtigen op haar sites beschikt over een grote oppervlakte, kan evengoed zijn ingegeven door overwegingen van winstmaximalisatie. Dat de rentabiliteit stijgt naarmate de oppervlakte van het bedrijf toeneemt en er bij de exploitatie van zonnepanelen aldus sprake kan zijn van schaalvoordelen, kan het hof aannemen doch dit betreft een andere discussie.”
(Gent 12.01.2021, nr. 2020/AR/92 (provincie Oost-Vlaanderen), LRB 2021 nr. 2, p. 27-28)
Volledigheidshalve moet gewezen worden op de rechtspraak die de differentiatie verwerpt.
Het arrest van 23.10.2018 van het Hof van Beroep te Antwerpen is daarvan een recent voorbeeld. Hiertegen werd cassatieberoep aangetekend. Het cassatieberoep werd verworpen vermits het cassatieberoep op een onnauwkeurige wijze werd aangetekend. Bovendien betrof deze procedure de belastingaanslagen van de aanslagjaren 2011 en 2013. De motivering van de belastingreglementen sedert 2020 is volstrekt anders opgebouwd waardoor deze rechtspraak niet relevant is voor wat het huidige belastingreglement betreft.
2. Openluchtrecreatieve bedrijven
M.b.t. de beoordeling van eventuele discriminatie tussen openluchtrecreatieve bedrijven die een verlaagd tarief genieten en andere belastingplichtigen, kan verwezen worden naar de omzendbrief 10.06.2011, coördinatie van de onderrichtingen aan de gemeentefiscaliteit (opgeheven op 15.2.2019 met ingang van 12.3.2019) waarin o.m. onder punt 3.21 “kamperen en bedrijfsbelasting” uitdrukkelijk wordt voorzien dat “aangezien kamperen een sociale vorm van recreatie is, de aanslagvoeten gematigd moeten blijven”.
Het recente arrest van 02.10.2018, uitgesproken door het Hof van Beroep te Gent, motiveert de redelijkheid van de differentiatie als volgt :
“Voor wat openlucht recreatieve bedrijven betreft, dienen dezelfde opmerkingen te worden gemaakt als voor agrarische bedrijven. Hun uitbating veronderstelt normaal en algemeen gekend een grote oppervlakte met weinig rendement.”
(Gent, 2.10.2018, LRB, 2018, afd. 4, 35)
Het betreft het belastingreglement van de provincie Oost-Vlaanderen.
C) DE ONDERBOUWING VAN HET BELASTINGREGLEMENT
1. Vooreerst volgt een analyse over het feit of de differentiatie in tarifering en berekening voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven al dan niet nog steeds op de feiten is geënt, zodat rekening houdende met het bovenvermelde, de differentiatie kan worden weerhouden:
Op basis van de studie ‘Kerncijfers Landbouw 2018’ van Statbel, het Belgisch statistiekbureau van de Federale Overheid, blijkt dat een Vlaams landbouwbedrijf in 2017 beschikt over een gemiddelde oppervlakte van 26,4 hectare (cf. pagina 10).
In totaal zijn er op ongeveer 3630 land- en tuinbouwbedrijven in de provincie Antwerpen.
Deze land- en tuinbouwbedrijven hebben tezamen ongeveer 95.000 ha in gebruik.
De oppervlakte van de provincie Antwerpen bedraagt 2.876 km² (oftewel 287.600 ha). In 2018 kende dus 33,3% van de oppervlakte van de provincie Antwerpen een landbouwgebruik, oftewel 1/3de van de oppervlakte van de provincie.
https://www.provincieantwerpen.be/aanbod/dese/dlp/land--en-tuinbouwbeleid-/landbouw-in-cijfers.html
Inmiddels werd eveneens de studie ‘Kerncijfers Landbouw 2019’ opgesteld: in 2018 is de gemiddelde oppervlakte van een Vlaams Landbouwbedrijf zelfs gestegen naar 26,6 ha of 266.000 m² (cf. pagina 8):
In 2019 is de gemiddelde oppervlakte van een Vlaams Landbouwbedrijf nog verder gestegen naar 26,7ha of 267.000 m² (‘Kerncijfers Landbouw 2020’ van Statbel, p. 4-10):
Bedrijven uit andere sectoren hebben gemiddeld geen 267.000 m² nodig om economisch leefbaar te zijn.
Verder geldt voor de agrarische sector dat het volledige beleid Europees bepaald wordt. Landbouw is ook de enige sector waarvoor dit geldt.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU (GLB), vormt een partnerschap, enerzijds tussen landbouw en samenleving en anderzijds tussen Europa en de Europese landbouwers. Het moet:
Landbouwers krijgen, als enige sector, inkomenssteun van Europa omwille van zeer sectorspecifieke redenen.
De agrarische sector verschilt van andere sectoren omdat onder meer de volgende bijzondere omstandigheden van toepassing zijn:
Boeren moeten niet alleen kosteneffectief produceren, zij moeten ook op een duurzame en milieuvriendelijke manier werken en onze bodem en de biodiversiteit in stand houden.
Bedrijfsonzekerheden en de milieueffecten van de landbouw rechtvaardigen de belangrijke rol die de overheid speelt voor onze boeren.
Volgens de website over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU ligt het inkomen in de agrarische sector dus ongeveer 40 % lager dan dat van sectoren buiten de agrarische sector.
Ook het departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid houdt studies en statistieken bij. Deze kunnen geraadpleegd worden op de volgende website: https://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicaties-cijfers/landbouwcijfers
Uit het sectoroverzicht van de landbouw – in de categorie economische kenmerken - blijkt dat het gemiddelde familiale arbeidsinkomen per voltijdse familiale arbeidskracht 27.457 EUR bedroeg in 2016.
Op basis van de zeer specifieke ratio die achterliggend is aan het Europese Landbouwbeleid en die enkel van toepassing is op de agrarische sector, omwille van het feit dat het behoud van voedselproductie in Europa levensnoodzakelijk is, omwille van het geringe inkomen van agrarische bedrijven, en hun uitzonderlijke nood aan grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te genereren, is het aangewezen om afwijkende tarieven en een afwijkende tariefstructuur voor agrarische bedrijven te behouden.
Als agrarische bedrijven aan gemiddeld 267.000 m² zouden worden belast aan tarieven van ‘gewone’ bedrijven, zouden zij voor 2022 gemiddeld 27.642 EUR aan provinciebelasting moeten betalen. Als de provincie de agrarische sector aan zodanig hoge tarieven zou gaan belasten, zou dat betekenen dat het merendeel van de sector op een jaar tijd failliet zou gaan.
Dit kan uiteraard niet de bedoeling zijn van een algemene provinciebelasting waarvan het de bedoeling is dat de belastingdruk algemeen en evenwichtig wordt gespreid over de belastingplichtigen.
Hetzelfde geldt voor de openluchtrecreatieve bedrijven. Hun uitbating veronderstelt normaal en algemeen gekend een grote oppervlakte met weinig rendement, zoals het Hof van Beroep te Gent beaamt. Ook omwille van het maatschappelijk belang van de openlucht recreatie, maar ook omwille van de functie van de bedrijfsactiviteit als een sociale vorm van recreatie, de noodzaak van een brede toegankelijkheid, en hun bijdrage tot het algemeen welzijn, moet een lage financiële toegankelijkheidsdrempel worden nagestreefd. Openlucht recreatie komt werkelijk iedereen ten goede en dit terwijl de financiële marges in deze sector beperkt zijn en er nood is aan zeer grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te kunnen realiseren. Een gedifferentieerde behandeling door een gematigd tarief is dus redelijk verantwoord.
Als in de aanhef van het belastingreglement provinciebelasting op de bedrijven wordt verwezen naar een lagere ‘tariefstructuur’ of ‘tarifering’, dient dit voor agrarische bedrijven gelezen te worden als betrekking te hebben op zowel de tarieven zelf als de wijze waarop de berekening gebeurt.
Het hebben van lagere tarieven en/of een andere tariefstructuur/berekening voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven is dus juist noodzakelijk om de toets van het gelijkheidsbeginsel te kunnen doorstaan.
In feite is het niet meer dan algemeen gezond verstand dat voor de agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven lagere tarieven en/of tariefstructuren gehanteerd worden gelet op de specificiteit van deze sectoren.
Het is ook niet omdat in gevallen waar een veel grotere productie/bedrijfsoppervlakte aanleiding geeft tot een hoger rendement en een groter resultaat, dat hieruit kan worden afgeleid dat een nood bestaat om over grote oppervlakten te beschikken om een redelijk inkomen te verschaffen, zoals dit geldt voor agrarische en openlucht recreatieve bedrijven.
Het belastingreglement voorziet in een aparte tariefstructuur voor agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven omdat deze bedrijven in vergelijking met andere bedrijven, een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, en daardoor genoodzaakt zijn om over grotere oppervlakten te beschikken om economisch leefbaar (rendabel) te zijn, m.a.w. opdat hun activiteiten voldoende zouden opleveren om voortgezet te kunnen worden. De aangepaste tariefstructuur is echter niet gesteund op de vaststelling dat de totale winstmarge enigszins evenredig is met de beschikbare oppervlakte. Het feit dat de opbrengsten van de belastingplichtigen rechtstreeks zouden samenhangen met de oppervlakte die zij kan gebruiken, is dan ook niet relevant. Het gaat over het feit dat agrarische en openluchtrecreatieve bedrijven slechts een lager rendement per oppervlakte-eenheid kunnen realiseren, en dat het voor deze bedrijven nodig is om over grotere oppervlakten te beschikken om een leefbare exploitatie te kunnen uitbaten. Het gaat dus niet over het feit dat sommige andere categorieën van belastingplichtigen genieten van schaalvoordelen naarmate over grotere oppervlaktes beschikt kan worden. Het feit dat de rentabiliteit zou stijgen naarmate de oppervlakte van het bedrijf toeneemt en er aldus sprake kan zijn van schaalvoordelen is aannemelijk doch dit betreft een andere discussie.
Verder beoogt de belasting een diversiteit aan belastingplichtigen waarvan de verscheidenheid redelijkerwijze dient te worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën.
De normen van de belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval.
Er kan niet voor elk soort bedrijf met de meest uiteenlopende kenmerken worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Aan dit verslag worden in bijlage toegevoegd: Studie Kerncijfers Landbouw 2020, Studie Kerncijfers Landbouw 2019, Studie Kerncijfers Landbouw 2018, gedeeltelijke weergave van de website Europees Landbouwbeleid (printscreens per 01.04.2020), sectorbarometer tuin- en landbouw dd.01.02.2020 van het departement Landbouw & Visserij van de Vlaamse Overheid, gedeeltelijke weergave van de website van de provincie Antwerpen, landbouw- en plattelandsbeleid (printscreen per 28.09.2020).
2. Overeenkomstig artikel 2 van het belastingreglement is elke belastingplichtige de belasting verschuldigd per afzonderlijke vestiging hoe ook genoemd, die door hem/ haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Antwerpen gelegen is.
Een belastbare vestiging is elke oppervlakte die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot gebruik is voorbehouden of bijdraagt tot de realisatie/ uitvoering van de beroeps- en bedrijfsdoeleinden.
Onder ‘gebruik’ moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van onder meer het gebruik als (toegangs)weg, parking, plantsoen, grasstrook, groenzone, vijver, sportterrein, laad-, los- of stortplaats, opslag- of overslagruimte, bufferzone, weiland, conciërgewoning.
Om belastbaar te zijn, volstaat het dat een oppervlakte eventueel (nog) kan gebruikt worden, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (vb. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel nut of gebruik).
De provincies hebben, krachtens artikel 170 § 4 van de Grondwet fiscale autonomie. Dit houdt in dat zij in beginsel vrij kunnen kiezen waarop en op welke wijze ze de belastingen wensen te vestigen. Hierdoor hebbend de provincies de beleidsvrijheid om vrij de belastbare materie te bepalen, d.w.z. dat ze vrij bepalen welke feiten, toestanden, zaken of handelingen aan een provinciale belasting worden onderworpen. De provincie bepaalt vrij de belastbare grondslag, d.w.z. de elementen die de grondslag uitmaken waarop de belasting wordt berekend, en bepalen vrij het belastingtarief, d.w.z. de hoogte en de wijze van de berekening van de belasting.
De bepaling/ omschrijving van de oppervlakte die de belastbare grondslag uitmaakt, is een opportuniteitskwestie die verband houdt met de grondwettelijk gewaarborgde fiscale autonomie van de Provincie. De belastbare grondslag, zijnde de oppervlakte die als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van de belasting, is redelijk, duidelijk, correct en concreet.
Noch het Grondwettelijk Hof, noch het Hof van Cassatie, noch de Raad van State zien problemen in de toepassing van het oppervlaktecriterium als berekeningsbasis.
(GwH, 15.9.2004, nr. 151/2004 ; Cass., 16.9.2009, T.Gem., 2010, 168; RvS, 27.6.2006, nr. 160.599-Twins)
“De gebruikte oppervlakte is een redelijke indicatie voor een algemene heffing op bedrijven. Het criterium van de oppervlakte is objectief, maakt een vlotte aanslag mogelijk en staat in directe verhouding tot de approximatieve bijdragecapaciteit van de belastingplichtige …”
(Antwerpen, 23 juni 2020, VHS Europe / Provincie Antwerpen, onuitgegeven)
“De oppervlakte van een bedrijf als berekeningscriterium van de belasting is aanvaardbaar en maakt in het licht van de aard en het doel van de belasting – algemene financiële toestand van de gemeente- een pertinent criterium uit.”
(L. De Meyere, Belasting op economische activiteit, LRB 2019-2? BLZ; 19)
Ook de bepaling/omschrijving van wat moet verstaan worden onder “gebruik” behoort tot de fiscale autonomie van de Provincie.
De provinciebelasting op de bedrijven dient in essentie een eenvoudige belasting te zijn, wat inhoudt dat het een belasting moet zijn die eenvoudig te heffen en te controleren is. Verder dienen de administratieve verplichtingen tot het absolute minimum te worden beperkt, om de belastingheffing zo efficiënt en rendabel mogelijk te houden.
(zie o.m. Gent, 2.10.2019, Solux Invest / Provincie Oost-Vlaanderen ; Gent, 2.6.2020, Solux Invest / Provincie Oost-Vlaanderen ; Antwerpen, 23.6.2020, VHS Europe / Provincie Antwerpen).
De Provincie heeft steeds de gehele perceeloppervlakte (uiteraard voor zover beroepsmatig en niet privé) in aanmerking genomen voor de berekening van de belasting. Dit o.m. om reden dat dit de eenvoudigste manier is om de belasting te heffen en te controleren.
Deze oppervlakten zijn een aanvaardbare aanduiding van het rendement van de belaste vestigingen van de betrokken bedrijven dan wel van de financiële mogelijkheden van de bedrijven. Alzo wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht en/of de economische rentabiliteit en op die wijze met de financiële mogelijkheden van de belastingplichtigen. Zo wordt een “algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk” bereikt en een doelstelling vermeld in de aanhef van het belastingreglement, nagestreefd.
Het feit, dat in het belastingreglement voorzien is dat ook de tot gebruik voorbehouden oppervlakten in aanmerking worden genomen voor het vaststellen van de belastbare basis, houdt in dat aldus ook rekening gehouden wordt met de financiële draagkracht, waarvan de oppervlakte van de belaste vestiging een objectieve en in redelijkheid aanvaardbare indicatie is.
Als de belasting volgens oppervlakte inhoudt dat een vereenvoudiging doorgevoerd wordt, omdat het rendement voor elk bedrijf in functie van de oppervlakte meestal verschilt, is dergelijke vereenvoudiging noodzakelijk en dus gerechtvaardigd voor de noden van de belasting, omdat het op die wijze de provincie mogelijk maakt om een criterium te voorzien dat op veel mogelijke en uiteenlopende situaties toepasbaar is, en het onbegonnen werk zou om voor elke concrete verschillende situatie in een verschillende regeling te voorzien.
Opnieuw dient te worden opgemerkt dat de provincie niet anders kan dan op vereenvoudigde wijze criteria in aanmerking te nemen met het oog op de belasting.
Er mag niet uit het oog verloren worden dat de provincie niet over officiële informatiebronnen beschikt die up-to-date informatie bevatten om te weten te komen hoe een oppervlakte precies is onderverdeeld in bebouwd, onbebouwd, economisch rendabel, economisch niet rendabel etc. Elk dossier zou apart bestudeerd moeten worden, wil de provincie enige controle houden, wat afbreuk zou doen aan de vereiste om in essentie een eenvoudige belasting te heffen en te kunnen controleren met een minimale administratieve last.
Het kadaster kan maar beschouwd worden als een zeer gedeeltelijke gegevensbron. De gegevens die het kadaster ter beschikking stelt aan de provincie zijn +- 1 tot 1,5 jaar oud. Bovendien worden in deze bron enkel eigendom en andere zakelijke rechten zoals opstal opgenomen en zijn er geen gegevens voorhanden omtrent huur, gebruik van vestigingen,… en niet de concrete aanwending / economisch gebruik / … van elk onderdeel van een perceel.
Door steeds de gehele perceeloppervlakte in aanmerking te nemen voor de belasting, worden bovendien alle belastingplichtigen op deze manier en dus op een gelijke manier behandeld.
Het is ook een manier om de tarieven laag te houden en niet te verhogen.
Indien de provincie een verschil in bebouwde en onbebouwde oppervlakte of een onderscheid naargelang de oppervlakte al dan niet, en in welke mate, een specifiek genererend rendement heeft voor de onderneming of een onderscheid maakt naargelang een deel van een perceel bijdraagt aan een welbepaalde activiteit van de onderneming, zal elke belastingplichtige aangifte moeten doen van de oppervlakte van zijn vestiging en moeten vermelden onder welke gebruikscategorieën (onderdelen van) de oppervlakten precies vallen, wat een moeilijke en bijna niet te controleren aangifte zou inhouden.
Dit zou een grote administratieve last leggen bij de belastingplichtigen, nu de provincie niet langer zou kunnen werken met voorstellen van aangifte die door belastingplichtigen enkel moeten worden teruggestuurd wanneer er iets gewijzigd is of niet correct wordt vermeld in de aangifte.
Als elke belastingplichtige aangifte zou moeten doen, zou dit op zich reeds tegenstrijdig zijn met het feit dat bij de provinciebelasting op de bedrijven de administratieve verplichtingen tot een absoluut minimum dienen te worden beperkt.
Het departement Financiën zou normalerwijze dan ook meer dan 180.000 aangiften ontvangen, hetgeen vrijwel onmogelijk is om verwerkt te krijgen. De tijdige inkohiering zou hiermee in het gedrang komen.
Bovendien kunnen de budgettaire gevolgen van het invoeren van dergelijke nieuwe categorieën moeilijk op voorhand worden ingeschat.
Dit alles terwijl een algemene provinciebelasting op bedrijven voor de provincie Antwerpen budgettair noodzakelijk is om de uitgaven, zowel de verplichte als de facultatieve, te dekken.
Teneinde de financiële gevolgen in te dijken, zouden de belastingtarieven hoogstwaarschijnlijk moeten worden verhoogd, hetgeen niet gunstig is voor belastingplichtigen en bovendien volstrekt niet in lijn ligt met het bestuursakkoord 2019 – 2024 van de provincie Antwerpen waarin wordt bepaald dat de belastingtarieven deze legislatuur niet zullen worden verhoogd, met uitzondering van de jaarlijkse indexatie.
Bovendien zou de opsplitsing in nieuwe en bijkomende categorieën oppervlakten ongetwijfeld ontelbare nieuwe betwistingen doen rijzen met belastingplichtigen, daar waar de categorieën momenteel eenvoudig en duidelijk zijn voor eenieder.
Evenmin kan de zienswijze worden gevolgd dat voor de berekening van de belasting, enkel rekening zou kunnen worden gehouden met gronden die effectief worden gebruikt.
Zoals hoger reeds gesteld, behoort het tot de fiscale autonomie om de berekening van de belasting te bepalen.
De rechtspraak aanvaardt dat ook niet effectief gebruikte gronden in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de belastbare grondslag voor een algemene bedrijfsbelasting.:
In het arrest van 29.5.2012 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen zich uitgesproken over de wettigheid van een gemeentelijk belastingreglement van de gemeente Rumst, waarin de belastbare grondslag de oppervlakte van het bedrijf was. Uit het belastingreglement volgt dat de grondoppervlakten belastbaar zijn wanneer zij tot het bedrijfscomplex behoren, ook al zijn ze niet bebouwd en ook al zijn ze niet economisch productief voor het bedrijf, o.a. omwille van hun ligging in een al dan niet opgelegde groene zone of bij gebrek aan een exploitatievergunning of een milieuvergunning voor een deel van de belaste oppervlakte.
(Antwerpen, 29.5.2012, LRB, 2012, afl. 2-3, pag. 103 (samenvatting De Jonckheere))
Het Hof van Beroep te Antwerpen stelde m.b.t. de provinciale bedrijfsbelasting van de provincie Antwerpen in een arrest van 27.11.2018 m.b.t. de “vrije zone” o.m. dat op basis van de ruime bewoordingen van het reglement een vrije zone wel degelijk deel uitmaakt van de oppervlakte van een vestiging, ook als wordt ze niet effectief gebruikt.
(Antwerpen, 27.11.2018, inzake Peter Bax / Provincie Antwerpen, onuitgegeven)
In het arrest van 27 april 2021 oordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen dat “… voor alle bedrijven, ook de landbouwbedrijven en tuinbouwbedrijven immers geldt dat … de belasting wordt vastgesteld rekening houdende met de som van de grondoppervlakken van alle kadastrale percelen en dat in de onbebouwde belastbare oppervlakten inbegrepen zijn: (hier volgt een uitgebreide opsomming in het arrest). Deze opsomming is niet beperkend en eiseres in hoger beroep gaat eraan voorbij dat dit geldt voor elke belastingplichtige vallend onder het belastingreglement, zijnde alle bedrijven actief in de gemeente (inclusief landbouw- en tuinbouwbedrijven). Eiseres in hoger beroep toont ook niet aan waarom gelijke toestanden desbetreffend verschillend zouden moeten behandeld worden in het licht van voormeld doel van het belastingreglement.”
(Antwerpen, 27.04.2021, inzake Waterfront Schelle NV / Gemeente Schelle)
De belasting, waarvan het bedrag is bepaald in functie van het aantal m² oppervlakte, die door de belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt of tot zijn gebruik wordt voorbehouden, is niet disproportioneel t.o.v. het doel, te weten de vereenvoudiging en rationalisatie van het fiscaal beleid om een algemene en redelijke spreiding van de belastingdruk over bedrijven tot stand te brengen. Er bestaat een redelijk verband van evenredigheid tussen de opgelegde belasting en het beoogde doel, zodat het proportionaliteitsbeginsel wordt nagekomen.
3. Omwille van onder meer al voornoemde redenen, dewelke hiervoor beknopt werden weergegeven, en alle andere redenen dewelke naar aanleiding van de hangende gerechtelijke procedures verder zouden worden uitgewerkt, alsook alle redenen die blijken uit de administratieve dossiers bij de opmaak van de belastingreglementen provinciebelasting op de bedrijven doorheen de jaren, wordt het volgende belastingreglement provinciebelasting op de bedrijven 2022 ter goedkeuring voorgelegd aan de provincieraad, waarvan de verdere onderbouwing onder meer in dit verslag kan worden teruggevonden:
Op 31 december 2021 verstrijkt de heffingsduur van de verordening betreffende de heffing van de provinciebelasting op de bedrijven, goedgekeurd bij raadsbesluit van 4 december 2020.
Voor het behoud van het evenwicht van het provinciaal budget wordt voor 2022 een provinciebelasting op de bedrijven ingevoerd.
Een belasting is budgettair noodzakelijk met als doel de uitgaven van de provincie te dekken, zowel de verplichte als de facultatieve.
De provincie streeft, naast het fiscale doel, met dit reglement een belasting na met de volgende kenmerken:
Het belastbaar feit bestaat uit elke vestiging die op het grondgebied van de provincie Antwerpen is gelegen en die door het bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
De belasting is gebaseerd op een eenvoudig meetbare belastbare grondslag, namelijk de oppervlakte die bedrijven (natuurlijke personen met een zelfstandige beroepswerkzaamheid en rechtspersonen met winstoogmerk) gebruiken of ter beschikking hebben.
Het oppervlaktecriterium wordt als redelijk en objectief beschouwd teneinde de provinciebelasting op de bedrijven te berekenen.
Deze belasting beoogt een bijdrage van bedrijven in de algemene bestuurlijke uitgaven van de provincie. De verscheidenheid in tarifering houdt rekening met het verschil in invloed van de belastingplichtigen op deze provinciale uitgaven, onder meer wat betreft infrastructuur en algemene dienstverlening;
De belasting beoogt een diversiteit aan belastingplichtigen waarvan de verscheidenheid redelijkerwijze dient te worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor elk soort bedrijf met de eigen en meest uiteenlopende kenmerken worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Verschillen inzake financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit van categorieën van belastingplichtigen maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering.
Het heffen van minimumbelastingen is gerechtvaardigd doordat mag aangenomen worden dat de voorziene minimumbedragen van die aard zijn dat ze binnen ieders draagkracht liggen.
De belastingtarieven worden jaarlijks aangepast aan de indexevolutie. Zo bedraagt de minimumbelasting voor bedrijven voor 2022 102 EUR, de voorgaande jaren bedroeg dit tarief 101 EUR (2021), 100 EUR (2020), 98 EUR (2019), 96 EUR (2018), 94 EUR (2017), 92 EUR (2016), 93 EUR (2015), 92 EUR (2014), etc.
Bedrijven dragen aldus op een evenwichtige manier bij tot de financiering van het provinciaal beleid.
Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openlucht recreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement genereren per m² oppervlakte, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De financiële draagkracht van categorieën van belastingplichtigen en/of de economische rentabiliteit kan een verantwoord criterium zijn voor de differentiatie qua omvang van de belasting.
Een verminderd tarief en/of tariefstructuur is verantwoord voor agrarische bedrijven en openlucht recreatieve bedrijven.
Uit studies blijkt dat het inkomen van de agrarische sector aanzienlijk lager is en dat deze sector nood heeft aan grotere oppervlakten om een economische leefbare rendabele exploitatie te kunnen realiseren.
Op basis van de zeer specifieke ratio die achterliggend is aan het Europese Landbouwbeleid en die enkel van toepassing is op de agrarische sector, omwille van het feit dat het behoud van voedselproductie in Europa levensnoodzakelijk is, omwille van het geringe inkomen van agrarische bedrijven, en hun uitzonderlijke nood aan grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te genereren, is het aangewezen om afwijkende tarieven en een afwijkende tariefstructuur voor agrarische bedrijven te behouden.
Overwegende dat o.m. om deze redenen een gedifferentieerde behandeling van agrarische bedrijven dan ook t.a.v. de provinciebelasting op de bedrijven redelijk verantwoord is.
Gelet op het maatschappelijk belang van de openlucht recreatie, maar ook de functie van de bedrijfsactiviteit als een sociale vorm van recreatie, de noodzaak van een brede toegankelijkheid, en hun bijdrage tot het algemeen welzijn, moet een lage financiële toegankelijkheidsdrempel worden nagestreefd. Openlucht recreatie komt iedereen ten goede terwijl de financiële marges in deze sector beperkt zijn en nood is aan zeer grote oppervlakten om een economisch leefbare rendabele exploitatie te kunnen realiseren. Een gedifferentieerde behandeling door een gematigd tarief is redelijk verantwoord;
Door voor deze categorieën van belastingplichtigen in aangepaste tarieven en/of tariefstructuur te voorzien, wordt eveneens tegemoetgekomen aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit van categorieën van belastingplichtigen.
De deputatie keurde dit verslag goed in zitting van 18 november 2021.
BESLUIT:
Artikel 1:
Voor het aanslagjaar 2022 wordt door de provincie Antwerpen een provinciebelasting op de bedrijven geheven.
De belasting wordt gevorderd van:
De natuurlijke persoon die uit hoofde van zijn zelfstandige beroepswerkzaamheid uitsluitend optreedt als werkend vennoot of als bestuurder in een overeenkomstig de provinciebelasting op de bedrijven belastbare vennootschap wordt niet als belastingplichtig beschouwd in de zin van art. 1, A, eerste lid van dit reglement;
De rechtspersonen vermeld in de artikelen 180 tot en met 182 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn niet belastingplichtig in de zin van art. 1, B, eerste lid van dit reglement.
De rechtspersonen vermeld in de artikelen 180 tot en met 182 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn niet belastingplichtig in de zin van art. 1, C, eerste lid van dit reglement.
Artikel 2:
Elke belastingplichtige is de belasting verschuldigd per afzonderlijke vestiging hoe ook genoemd, die door hem/haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Antwerpen is gelegen.
Elke belastingplichtige, vermeld in artikel 1, wordt geacht over een belastbare vestiging te beschikken, waarvoor minstens de minimumbelasting verschuldigd is.
Een belastbare vestiging is elke oppervlakte die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot gebruik is voorbehouden of bijdraagt tot de realisatie/uitvoering van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden.
Onder een oppervlakte wordt het volgende verstaan: elk (gedeelte van een) onroerend goed, elke lokaliteit of ruimte onder gelijk welke vorm en die individueel of collectief wordt gebruikt of kan gebruikt worden, met inbegrip van de plaats of het adres waarop een maatschappelijke of administratieve zetel gevestigd is.
Onder “gebruik” moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van onder meer het gebruik als (toegangs)weg, parking, plantsoen, grasstrook, groenzone, vijver, sportterrein, laad-, los- of stortplaats, opslag- of overslagruimte, bufferzone, weiland, conciërgewoning.
Om belastbaar te zijn, volstaat het dat een oppervlakte eventueel (nog) kan gebruikt worden, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (vb. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel nut of gebruik).
Aan elkaar grenzende oppervlakten worden als één vestiging beschouwd, op voorwaarde dat deze oppervlakten niet van elkaar gescheiden zijn door een openbare weg of een openbare waterloop. Twee of meer oppervlakten met elkaar verbonden door het bestaan van een wettelijk toegekende wegvergunning, worden beschouwd als één enkele vestiging.
Met wegvergunning wordt bedoeld: een vaste en duurzame constructie onder, op of boven de openbare weg en/of openbare waterloop (bv. tunnel, overbrugging).
Een belastingplichtige van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend een ambulant karakter hebben, heeft een belastbare vestiging op het adres van zijn/haar in de provincie Antwerpen gelegen verblijfplaats (waar in het kader van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden de opslag van goederen of materiaal, de voorbereiding, de planning, de organisatie, de administratieve ondersteuning of het beheer in de ruimste zin gebeuren of kunnen gebeuren).
Artikel 3:
De belasting wordt vastgesteld rekening houdend met de totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt.
Voor de vaststelling van de belastbare gebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt, wordt in voorkomend geval de oppervlakte gemeten van elke ondergrondse en bovengrondse bouwlaag met inbegrip van de buitenmuren, evenals van het gebruikte of tot gebruik aan te wenden dak, doch met uitsluiting van het gedeelte dat uitsluitend als woongelegenheid van de belastingplichtige – natuurlijke persoon – wordt gebruikt.
De dakoppervlakte is niet belastbaar onder de volgende voorwaarden die gelijktijdig dienen vervuld te zijn: het dak is niet bereikbaar voor externen én de belastingplichtige heeft op dezelfde vestiging een oppervlakte ter beschikking voor minstens de dakoppervlakte.
De oppervlakte die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen gebruikt wordt of ter beschikking is, wordt in hoofde van iedere belastingplichtige belast pro rata van de door hem/haar exclusief gebruikte of ter beschikking zijnde gebouwde en ongebouwde oppervlakten.
Indien de gemeenschappelijke oppervlakte eveneens gebruikt wordt door, of ter beschikking is van niet-belastingplichtigen, dan wordt bij de vaststelling van de belastbare oppervlakte het gedeelte van de gemeenschappelijke oppervlakte dat pro rata kan worden toegewezen aan niet-belastingplichtigen in mindering gebracht.
Artikel 4:
4.1. Elke belastingplichtige, vermeld in artikel 1, moet per afzonderlijke vestiging aangifte doen. Het provinciebestuur van Antwerpen stelt aangifteformulieren ter beschikking.
De correct ingevulde, gedag- en gehandtekende aangiften moeten uiterlijk op 20 april 2022 toekomen bij het Provinciebestuur van Antwerpen, dienst fiscaliteit, Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen.
4.2. Wanneer alle aangiftegegevens van een vestiging gekend zijn door de dienst fiscaliteit van de provincie Antwerpen, kan aan de belastingplichtige daarvoor een voorstel van aangifte worden bezorgd, waarop de aangiftegegevens reeds staan ingevuld.
4.3. Een belastingplichtige is vrijgesteld van de in 4.1. voorgeschreven aangifteplicht op voorwaarde dat hij/zij een voorstel van aangifte ontving.
4.4. De vrijstelling, vermeld onder 4.3., geldt slechts indien de voorgedrukte gegevens op het voorstel van aangifte overeenstemmen met de werkelijkheid. Indien de belastingplichtige vaststelt dat de voorgedrukte gegevens onjuist en/of onvolledig zijn, moet hij/zij het voorstel van aangifte verbeterd terugzenden. De terugzending moet tijdig gebeuren zoals beschreven in 4.1.
Het teruggezonden voorstel van aangifte moet duidelijk en volledig alle correcte gegevens vermelden en de nodige verbeteringen moeten worden aangebracht.
4.5. Het is de belastingplichtige die moet bewijzen dat hij/zij het verbeterde voorstel van aangifte of de aangifte tijdig en correct indiende.
4.6. Voor elke vestiging waarvoor een belastingplichtige geen aangifteformulier of voorstel van aangifte heeft ontvangen is hij/zij verplicht, uiterlijk op 20 april 2022, aan de in 4.1. vermelde dienst de voor aanslag noodzakelijke gegevens ter beschikking te stellen, eventueel op het formulier dat daartoe op verzoek zal worden toegezonden.
4.7. Tevens moet de belastingplichtige, vermeld onder artikel 1, binnen de maand uit eigen beweging aangifte doen, vergezeld van de nodige bewijsstukken, bij de in 4.1. vermelde dienst van:
Artikel 5:
Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt als volgt bepaald:
102 EUR per vestiging met een oppervlakte tot 1.000 m² (10 are);
433 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² (10 are) tot 5.000 m² (50 are);
1.082 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² (50 are) tot 10.000 m² (1 ha);
3.242 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² (1 ha) tot 50.000 m² (5 ha);
10.806 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 50.000 m² (5 ha) tot 100.000 m² (10 ha);
21.612 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 100.000 m² (10 ha) tot 200.000 m² (20 ha).
De fractie van 1 m² wordt als 1 m² beschouwd.
Vestigingen met een oppervlakte van meer dan 200.000 m² (20 ha) worden belast op basis van 21.558 EUR voor de eerste 200.000 m² (20 ha), verhoogd met 9 EUR per 100 m² (1 are) of gedeelte van 100 m² (1 are) voor de schijf van de oppervlakte boven de 200.000 m² (20 ha).
Artikel 6:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 gelden voor de agrarische bedrijven volgende heffingen:
Basisbedrag: 184 EUR, vermeerderd met:
9 EUR per 10.000 m² (1 ha) of gedeelte ervan boven 200.000 m² (20 ha) landbouwoppervlakte;
35 EUR per 10.000 m² (1 ha) of gedeelte ervan boven 50.000 m² (5 ha) tuinbouwoppervlakte in open lucht;
4,50 EUR per 100 m² (1 are) of gedeelte ervan boven 5.000 m² (50 are) tuinbouwoppervlakte in serres.
Artikel 7:
Voor de toepassing van artikel 6 wordt het volgende verstaan onder:
- agrarisch bedrijf: een bedrijf waarvan de hoofdwerkzaamheden bestaan uit landbouw en/of tuinbouw;
- landbouw- en/of tuinbouwoppervlakte: elke oppervlakte voor landbouw en/of tuinbouw;
- serre: elke duurzame constructie die gebruikt wordt of bestemd is voor de tuinbouwteelt.
Artikel 8:
Voor de begrippen van artikel 7 gelden volgende bepalingen:
Voor de hierboven vermelde begrippen gelden volgende bepalingen:
° het houden van dieren voor de vlees-, melk- of eierproductie;
° en/of het kweken/fokken van dieren voor:
° de vacht;
° het bekomen van jongen;
° het africhten en opleiden van jongen.
Artikel 9:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 gelden voor de openluchtrecreatieve bedrijven volgende heffingen:
436 EUR per vestiging met een oppervlakte tot 50.000 m² (5 ha);
1.090 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 50.000 m² (5 ha) tot 100.000 m² (10 ha);
2.790 EUR per vestiging met een oppervlakte van meer dan 100.000 m² (10 ha) tot 200.000 m² (20 ha).
Vestigingen met een oppervlakte van meer dan 200.000 m² (20 ha) worden belast op basis van 2.783 EUR voor de eerste 200.000 m² (20 ha), verhoogd met 44 EUR per 10.000 m² (1 ha) of gedeelte van 10.000 m² (1 ha) voor de schijf van de oppervlakte boven de 200.000 m² (20 ha).
Artikel 10:
Voor de toepassing van artikel 9 wordt het volgende verstaan onder:
Artikel 11:
Voor de begrippen van artikel 10 gelden volgende bepalingen:
Artikel 12:
Belastingplichtigen die door de aard en voor de uitvoering van hun bedrijvigheid ook gronden gebruiken voor landbouw en/of tuinbouw en/of openluchtrecreatie zoals bedoeld in artikelen 7, 8, 10 en 11 worden - naast de reglementaire taxatie voor de andere belastbare oppervlakten - voor bedoelde gronden belast tegen het tarief voor agrarische bedrijven en/of openluchtrecreatieve bedrijven.
Artikel 13:
De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht en de belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het gehele jaar. Het feit dat in de loop van het aanslagjaar een natuurlijke persoon zijn/haar hoedanigheid van zelfstandige beëindigt, een vennootschap ophoudt te bestaan, de belastbare oppervlakte vermindert en/of een belastbare vestiging wordt gesloten of verlaten, geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering of teruggave.
Indien bewezen wordt dat een natuurlijke persoon zijn/haar mogelijkheid tot uitoefening van een zelfstandige beroepswerkzaamheid uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief beëindigde of indien bewezen wordt dat een vennootschap uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief ophield te bestaan, gaat de hoedanigheid van belastingplichtige verloren. Bij een tijdelijke onderbreking van de werkzaamheden of bij een inactiviteit of zolang de vereffening van een vennootschap niet is afgesloten, blijft de hoedanigheid van belastingplichtige verder bestaan.
Artikel 14:
De in artikel 4 bedoelde aangiften mogen worden ingediend door middel van procedures waarbij informatica- en telegeleidingstechnieken worden aangewend en die het behoud van de integriteit van de elektronische documenten waarborgen evenals de toerekening ervan aan de belastingplichtige.
De gegevens van elke aangifte die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
Artikel 15:
Bij gebrek aan aangifte binnen de in artikel 4 gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte, kan de belasting ambtshalve worden ingekohierd.
De ambtshalve inkohiering gebeurt met een verhoging, waarbij per vestiging het aangiftegedrag van de belastingplichtige voor dit en vorige belastingjaren in aanmerking wordt genomen:
Deze verhogingen worden per vestiging toegepast, ongeacht of het om één of meer overtredingen per aanslagjaar gaat, en met dien verstande dat tijdige en correcte aangifte gedurende twee opeenvolgende jaren de goede trouw in hoofde van de belastingplichtige volledig herstelt, waardoor de aanslag bij de eerstvolgende overtreding met slechts 10 % wordt verhoogd.
Elke belastingverhoging bedraagt minimum 12 EUR. De belastingverhoging blijft echter beperkt tot 200 % van de verschuldigde belasting.
De gegevens van elk document dat verband houdt met een ambtshalve inkohiering die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
Artikel 16:
De aanslagbiljetten worden onverwijld verzonden onder gesloten omslag.
De persoon op wiens naam de aanslag wordt gevestigd, kan, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding via dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet.
De bezwaartermijn zoals uiteengezet in artikel 17, 2e lid vangt aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informatietechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is aangeboden.
Artikel 17:
Een bezwaar moet schriftelijk worden ingediend bij de deputatie van de provincie Antwerpen, Belastingbezwaren, Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen, ondertekend en gemotiveerd zijn.
De termijn om op straffe van verval een bezwaarschrift in te dienen, bedraagt drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
Een bezwaar mag ook worden ingediend per e-mail. Het bezwaarschrift dient op het e-mailadres belastingen@provincieantwerpen.be toe te komen, binnen de termijn in het tweede lid bepaald.
Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger het vraagt in het bezwaarschrift, wordt de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger uitgenodigd op een hoorzitting.
De gegevens van elk bezwaar die door het provinciebestuur fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting.
[1] Cass. 27 juni 2014, AR. F.13.0092.F, RFRL 2015, afl. 1, 50;
Cass. 13 februari 2014, AR. F.13.0073.N, www.cass.be;
Cass. 6 mei 1999, AR F.98.0088.F, (Gemeente Rendeux / Deschuyter) Arr.Cass. 1999, 622; Bull. 1999, 641; FJF 2001, 275 en http://www.monkey.be (1 september 2008); http://www.cass.be (18 oktober 2001); LRB 1999 (samenvatting), afl. 4, 207
[2] Cass 29 oktober 1968, Rev. Fisc., 1969, 520
[3] Cass 5 oktober 1990, AR F 1818 N, www.cass.be;
Cass 15 januari 2004, AR F.02.0006.N, www.cass.be
De raad stemde openbaar
Totaal aantal voorstanders: 20
totaal aantal tegenstanders: 3
totaal aantal onthoudingen, blanco of ongeldig: 12
Met als gevolg: Goedgekeurd met 20 stemmen ja, bij 3 stemmen nee en bij 12 onthoudingen
Effectieve stemmers
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
FRANCOIS
Catherine,
Cottenie
Christl,
Jan
Claessen,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Tobias
Daneels,
Jan
De Haes,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Sohier
Rudy,
Louis
Schoofs,
Lili
Stevens,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Hugo
Van Bueren,
Ilse
Van Dienderen,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Voorstanders
Nicole
Boonen,
Ludwig
Caluwé,
Cottenie
Christl,
Mireille
Colson,
Nathalie
Cuylaerts,
Jan
De Haes,
Koen
Dillen,
Kris
Geysen,
Seppe
Gys,
Kathleen
Helsen,
Linda
Lauwers,
Luk
Lemmens,
Koen
Palinckx,
Lili
Stevens,
Hugo
Van Bueren,
Marleen
Van Hauteghem,
Mien
Van Olmen,
Eddy
Verhaeven,
Isabelle
Vrancken,
Wendy
Weckhuysen
Tegenstanders
Koen
Anciaux,
Ann
Bakelants,
Sohier
Rudy
Onthoudingen, blanco of ongeldig
FRANCOIS
Catherine,
Jan
Claessen,
Tobias
Daneels,
Erik
De Quick,
Stefan
De Winter,
Louis
Schoofs,
Fauzaya
Talhaoui,
Bruno
Valkeniers,
Ilse
Van Dienderen,
Brend
Van Ransbeeck,
Diederik
Vandendriessche,
Inga
Verhaert